3
1
2
Figuur 19
1. Antiscalpeerroller
2. Lagerbus
5
m–6844
Figuur 20
1. Antiscalpeerroller
2. Afstandsstuk
3. Lagerbus
Afvoerplaat instellen
De afvoer van de maaimachine kan worden aangepast aan
verschillende maaiomstandigheden. Zorg ervoor dat u de
sluitnokken en de plaat zodanig plaatst dat u het beste
maairesultaat verkrijgt.
1. Om de sluitnokken te verstellen, draait u de hendel
omhoog om ze los te maken (Fig. 21).
2. Plaats de plaat en de sluitnokken op zodanige wijze in
de sleuven dat de machine de gewenste afvoer heeft.
3. Draai de hendel terug om de plaat en de sluitnokken
vast te zetten (Fig. 21).
4. Als de nokken de plaat niet op zijn plaats houden of
deze te vast zit, moet u hendel losmaken en aan de
sluitnok draaien. Draai aan de sluitnok totdat u de
gewenste sluitdruk hebt verkregen (Fig. 21).
4
m–6845
3. Flensmoer
4. Bout
4
2
1
3
4. Flensmoer
5. Bout
26
1
4
Figuur 21
1. Sluitnok
2. Hendel
3. Draai aan de nok om de
sluitdruk te verhogen of te
verminderen
Positie van afvoerplaat instellen
De volgende figuren zijn uitsluitend bedoeld als aanbeveling
voor gebruik. De instelling is afhankelijk van de soort gras,
het vochtgehalte en de hoogte van het gras.
Opmerking: Als het motorvermogen afneemt en de
rijsnelheid van de maaimachine hetzelfde blijft, opent u
de plaat.
Positie A
Dit is de volledig achterwaartse positie. Deze positie
wordt aanbevolen voor de volgende gevallen.
Maaiomstandigheden met kort, licht gras.
Droge omstandigheden.
Kleine hoeveelheid maaisel.
Werpt maaisel verder weg van de maaimachine.
Volledig achterwaartse
positie
Figuur 22
1
2
3
m–6823
4. Sleuf
m–6829