4.1.1.3 Ondergedompelde opstelling op voetbocht
Pompen voor permanente opstelling kunnen volledig
of gedeeltelijk ondergedompeld in de verpompte
vloeistof worden geïnstalleerd op een stationaire
voetbochtkoppeling.
Voordat u het voetstuk van de automatische
koppeling installeert, zorg ervoor dat de betonnen
ondergrond van goede kwaliteit en sterk genoeg is.
Zie de treksterkte voor ankerbouten in de
onderstaande tabel. Las de draadbussen op de
stalen wapening in het beton om te zorgen voor
voldoende treksterkte.
Uittrekkrachten voor verankeringsbouten
Voetstuk van
de autokoppe-
Bouten
ling
DN 100
4 x M16
DN 125/150 *
DN 200
DN 250
4 x M24
DN 300
DN 500
6 x M30
DN 600
* Pompuitlaat DN 125 en voetplaatuitlaat DN 150.
Voor opstellingen met automatische kop-
peling, typen S en C, inclusief DN 250 en
hoger, wordt de geleideschoen op de pers-
flens gemonteerd.
1. Boor montagegaten voor de beugel van de
geleidestang binnen in de put en zet de beugel
van de geleidestang vast met twee
verankeringsschroeven.
2. Plaats het voetstuk van de voetbocht op de
bodem van de put. Gebruik een schietlood om de
juiste positie vast te stellen. Maak de
automatische koppeling met verankeringsbouten
vast. Als de bodem van de put ongelijk is, moet
het voetstuk van de automatische koppeling
worden ondersteund zodat deze recht staat bij het
vastmaken.
3. Monteer de persleiding volgens de algemeen
gangbare procedures, zonder de leiding te
verdraaien of onder spanning te zetten. Laat de
automatische koppeling geen lasten van het
gewicht van de leidingen dragen.
4. Monteer de geleidestangen. Er is een
tussenliggende beugel voor de geleidestang
nodig als de geleidestangen meer dan 6 m lang
zijn. Plaats de geleidestangen op de
automatische koppeling, plaats vervolgens de
672
Uittrekkracht [kN]
5
8
16
30
40
40
40
beugel voor de geleidestang op de
geleidestangen en bevestig deze aan de
putwand. Draai de verankeringsbouten vast.
5. Verwijder het puin voordat u de pomp in de put
laat zakken.
6. Voordat u de pomp in de put laat zakken,
controleert u de kabels op scheuren en breuken.
7. Schuif de geleideschoen van de pomp tussen de
geleidestangen en laat de pomp in de put zakken
aan een goedgekeurde ketting die aan de
hijsbeugel is vastgemaakt. Wanneer de pomp het
voetstuk met automatische koppeling bereikt,
wordt er automatisch verbinding gemaakt.
8. Hang het uiteinde van de ketting op aan een
geschikte haak aan de bovenkant van de put,
zodat de ketting niet in contact kan komen met de
pomp.
9. Pas de lengte van de motorkabels aan, maar zorg
voor voldoende kabellengte voor service. Zorg dat
de kabels niet geknikt of afgekneld worden.
Bevestig de kabels aan de bovenkant van de put.
10. Sluit de motorkabels en de sensorkabel aan.
Vermijd druk op de leidingen bij flenzen en
bouten.
Het vrije uiteinde van de kabel mag niet
worden ondergedompeld aangezien water
dan via de kabels in de motor kan door-
dringen.
In de bovenstaande uittrekkrachten is
geen veiligheidsfactor opgenomen. De
vereiste veiligheidsfactor kan afhangen
van de materialen en de gebruikte veran-
keringsmethoden.
4.1.2 Ondergedompelde installatie, mobiel
1. Bevestig de ringstandaard aan de zuigflens van
de pomp.
2. Bevestig een 90° bocht aan de persopening van
de pomp en monteer hierop de persleiding of -
slang. Als een slang wordt gebruikt, zorg er dan
voor dat deze niet knikt en dat de inwendige
diameter overeenkomt met de persopening.
3. Laat de pomp in de vloeistof zakken met behulp
van een ketting die aan de hijsbeugel van de
pomp is bevestigd. Plaats de pomp op een vlakke,
solide ondergrond. Zorg ervoor dat de pomp aan
de ketting hangt en niet aan de kabels.
4. Hang het uiteinde van de ketting op aan een
geschikte haak aan de bovenkant van de put,
zodat de ketting niet in contact kan komen met de
pomp.