3
4
4
■ Voor Windows 2000/XP
1
2
4-38
Gebruik van de afdrukfuncties
Geef de gewenste instellingen op.
[Lijst Aangepast papier]: De namen weergeven van aangepast papier dat momenteel is
geregistreerd.
[Naam]:
Voer de naam in van het aangepaste papierformaat dat u wilt
registreren. U kunt hier maximaal dertig tekens invoeren.
Standaard zijn [Formaat 1], [Formaat 2] en [Formaat 3]
geregistreerd.
[Eenheid]:
Geef de eenheden (millimeter of inch) op die u wilt gebruiken om
het aangepaste papierformaat in te stellen.
[Papierformaat]:
Geef de hoogte en de breedte op van het aangepaste
papierformaat (Hoogte
voor het aangepaste paperformaat en afdrukstand Staand
(Hoogte
mm voor de breedte en 127,0 tot 355,6 mm voor de hoogte.
Controleer de instellingen en klik op [OK].
Open de map [Printers] (Windows XP: [Printers en
faxapparaten]) en kies vervolgens [Eigenschappen voor
server] in het menu [Bestand].
Het dialoogvenster [Eigenschappen voor Afdrukserver] verschijnt.
Activeer het tabblad [Formulieren] en schakel vervolgens het
selectievakje [Nieuw formulier maken] in. Geef de gewenste
instellingen op.
Breedte). Geef geldige instellingen op
Breedte). De geldige instellingen zijn 76,2 tot 215,9