5
Selecteer [Gereed].
Markeer [Gereed] en druk op J.
De brandpuntsafstand en het dia-
fragma die u hebt opgegeven,
worden opgeslagen onder het
geselecteerde objectiefnummer.
U kunt deze combinatie van brandpuntsafstand en diafragma op elk
gewenst moment oproepen door het objectiefnummer te selecteren
met de bedieningsknoppen op de camera, zoals hieronder wordt
beschreven.
❚❚ Een objectiefnummer selecteren met de cameraknoppen
1
Wijs de selectie van het nummer van niet-CPU-objectieven
toe aan een van de cameraknoppen.
Selecteer [Nummer niet-CPU-lens kiezen] voor de optie "+
instel-schijven" van een van de cameraknoppen in het menu
Persoonlijke instellingen. U kunt de selectie van het nummer
van niet-CPU-objectieven toewijzen aan de knop Fn
(persoonlijke instelling f4, [FUNC.-knop toewijzen], p. 302), de
scherptedieptecontroleknop (persoonlijke instelling f5,
[Voorbeeldknop toewijzen], p. 305) of de knop AE-L/AF-L
(persoonlijke instelling f6, [AE-L/AF-L knop toewijzen], p. 306).
t
2
Gebruik de geselecteerde knop om een objectiefnummer te
kiezen.
Houd de geselecteerde knop ingedrukt en draai aan de hoofd-
instelschijf tot het gewenste objectiefnummer wordt
weergegeven in het LCD-venster.
Hoofdinstelschijf
198
Brandpuntsafstand Maximaal diafragma
Objectiefnummer