Tracks creëren door de gecreëerde patronen te arrangeren (ARRANGER)
1 ARRANGEMENT
Speel een arrangement af.
Elke keer dat op de [ARRANGEMENT]-toets wordt geklikt, wordt deze
AAN/UIT geschakeld. Standaard is UIT.
ARRANGEMENT-toets op (AAN): Speelt de patronen die met de
arranger zijn gemaakt af en zendt deze uit.
[ARRANGEMENT]-toets uit (UIT): Speelt het huidige patroon af en
zendt dit uit.
! Als u drukt op [SHIFT] + de draaiknop als [ARRANGEMENT]
AAN staat, wordt afgespeeld vanaf de plek met focus.
2 COPY
Kopieert een patroon.
Als de focus wordt verplaatst naar de rij van de patrooninstelling die
u wilt kopiëren terwijl aan de draaiknop wordt gedraaid en vervolgens
op de [COPY]-toets wordt gedrukt, wordt de patrooninstelling gekopi-
eerd naar het klembord.
3 PASTE
Plakt een patroon.
Als de [PASTE]-toets wordt aangetikt, wordt de gekopieerde patroon-
instelling direct voor de rij met de focus ingevoegd.
! Plakken wordt niet uitgevoerd door het overschrijven van de rij
waar het patroon wordt geplakt, maar voegt altijd een rij in.
4 DELETE
Als op de [DELETE]-toets wordt geklikt, wordt de rij met focus
verwijderd.
5 Arrangement-schermgebied
No.: Dit is het rijnummer van het arrangement.
SCENE: Dit is het scènenummer.
PATTERN: Dit is het patroonnummer.
BPM: Dit is de BPM-waarde die afzonderlijk is ingesteld.
6 Weergave afspeelpositie
De [d]-markering wordt weergegeven op de plek waar het arrange-
ment afspeelt.
7 Focuspositie
Draai aan de draaiknop om de focus omhoog en omlaag te
verplaatsen.
Als de draaiknop wordt ingedrukt wordt het huidige patroon direct
voor de rij met de focus ingevoegd.
Als de parameterafstellingsknoppen van parameters 1 t/m 4 worden
bediend met END OF ARRANGEMENT helemaal onderaan, wordt er
automatisch een rij met een patroonset toegevoegd.
Als aan de draaiknop wordt gedraaid om de focus te verplaatsen,
worden de [SCENE], [PATTERN], [REPEAT] en [BPM] onderaan
omgeschakeld naar de instellingswaarden van de geselecteerde rij.
! Drukken op [SHIFT] + drukken op de draaiknop, speelt
[ARRANGEMENT] vanaf die rij af.
26
Nl
1
2
3
4
5
6
7
Parameters (ARRANGER)
1
1 SCENE
Selecteert de scène.
Als de afstellingsknop voor parameter 1 wordt gedraaid, verandert
het scènenummer van de rij met de focus.
2 PATTERN
Selecteert het patroon.
Als de afstellingsknop voor parameter 2 wordt gedraaid, verandert
het patroonnummer van de rij met de focus.
3 REPEAT
Selecteer het aantal keren afspelen.
Als de afstellingsknop voor parameter 3 wordt gedraaid, verandert
het aantal herhalingen van de rij met de focus.
4 BPM
Stelt de BPM in.
Als de afstellingsknop voor parameter 4 wordt gedraaid, verandert de
BPM van de rij met de focus.
Als BPM "--,", is, is afspelen met de BPM-waarde die onmiddellijk
ervoor is ingesteld.
5 HEADPHONES
Stelt het volume van de hoofdtelefoon in.
Als aan de afstellingsknop voor parameter 5 wordt gedraaid, veran-
dert de HEADPHONES-waarde.
6 MASTER
Stelt het mastervolume in.
Als aan de afstellingsknop voor parameter 6 wordt gedraaid, veran-
dert de MASTER-waarde.
2
3
4
5
6