Parameters (OUTPUT SETTING)
De [VOLUME], [PAN] en [OUT ASSIGN] instellingen van elke track en het uitgangsniveau en masterniveau van de hoofdtelefoon kunnen worden
ingesteld.
Als de afstelknop van parameter 3 wordt gedraaid, wijzigt de uitgangsbestemmingsinstelling, en dezelfde informatie wordt weergegeven bovenaan het
MIXER-scherm.
! In [M + 6CH]-modus is het [--]-scherm de standaard. In deze status worden alleen de master trackuitgang van [OUT1-2]/[MASTER] toegewezen.
Als op dit moment, bijvoorbeeld [OUT3-4] zijn gespecificeerd, worden de toewijzingen van de master tracks gehouden zoals ze zijn en wordt de
audio uitgezonden naar [OUT3-4].
Hierdoor kunt u de tracks uitzenden voor u individueel mixt tussen de verschillende uitgangen, terwijl u de master tracks uitzendt uit de
hoofdluidsprekers.
Voorbeeld [M + 6CH]-modus
Voorbeeld [8CH]-modus
1 VOLUME
Stelt het volume van de track in.
2 PAN
Stelt de panningpositie van de track in.
3 OUT ASSIGN
Stelt de uitgangsbestemming van de track in.
4 HEADPHONES
Past het volume van de hoofdtelefoon aan.
5 MASTER TRACK
Past het volume van de MASTER-tracks aan.
Overige informatie
! De SEND FX/MASTER FX-effecten worden alleen toegepast op de master tracks.
! De SEND FX/MASTER FX-effecten worden niet toegepast op de volgende: [OUT1-2], [OUT3-4], [OUT5-6], [OUT7-8] (stereo), [1], [2], [3], [4], [5], [6],
[7], [8] (mono).
24
Nl
1
2
3
1
2
3
4
4
5
5