Een toonsoortoptreden afspelen (SCALE-modus)
Samples van een toonsoort die horen bij performance pads kunnen
worden afgespeeld door de [SCALE]-toets in te drukken.
1 Selecteer de track met de sample waarvoor u een
toegewezen toonsoortoptreden wilt afspelen.
= De track wisselen (TRACK-modus) (p. 13 )
2 Druk op de toets [SCALE].
De [SCALE]-toets licht wit op.
! Het sample loopt af met een halve toon op de chromatische toon-
ladder, waarbij de performance-pad linksonder als grondtoon wordt
behandeld.
3 Tik op de performance-pad.
De sample dat is toegewezen aan elke performance-pad wordt
afgespeeld.
4 Druk weer op de [SCALE]-toets.
De [SCALE]-toets gaat uit en de modus SCALE wordt beëindigd.
De staptoetsen
parameterafstellingsknoppen
gebruiken
Triggers programmeren (stapopname)
1 Tik op een muziekstuk voor stapopname.
De sequentie van het geselecteerde muziekstuk wordt aangegeven op de
16-stappentoetsen.
! U kunt een muziekstuk ook selecteren door de draaiknop te draaien.
! U kunt een muziekstuk ook selecteren door op een performance-pad
te tikken terwijl de knop [TRACK] aanstaat.
2 Druk op de 16-stappentoetsen om triggers in te
voeren.
De staptoetsen die overeenkomen met de geprogrammeerde sequentie
lichten op in de kleur van het muziekstuk.
De trackparameters veranderen
1 Druk op de toets [HOME].
Het HOME-scherm verschijnt.
2 Selecteer de track met de sample waarvoor u de
toegewezen parameters wilt wijzigen.
= De track wisselen (TRACK-modus) (p. 13 )
3 Draai aan de parameterafstellingsknoppen.
De parameter behorende bij elke parameterafstellingsknop ver-
andert. De parameterwaarden worden weergegeven onderin het
aanraakscherm.
! Draai aan de afstellingsknop voor parameter 1 (het volume
verandert).
14
Nl
Het volume van de track verandert.
! Draai aan de afstellingsknop voor parameter 2 (de panningpositie
verandert).
De panningpositie van de track verandert.
! Draai aan de afstellingsknop voor parameter 3 (de toonhoogte van
het geluid verandert).
De geluidstoonhoogte van de track verandert.
! Draai aan de afstellingsknop voor parameter 4 (de tijdrek wordt
ingesteld).
De methode voor het rekken van een sample om de BPM te synchro-
niseren, wordt ingesteld.
! Draai aan de afstellingsknop voor parameter 5 (lusafspelen wordt
ingesteld).
Er wordt geschakeld naar lusafspelen van de sample wordt.
! Draai aan de afstellingsknop voor parameter 6 (de sample-afspeel-
methode wordt ingesteld).
Er wordt geschakeld naar de methode voor het afspelen van een
sample in reactie tot een trigger.
! Voor meer informatie over de bediening als aan elke afstellingsknop
wordt gedraaid, raadpleeg Algehele instellingen, aanpassingen en
controles uitvoeren (HOME) (p. 18 ).
Parameterwijzigingen op stapniveau
invoeren (stapmodulatie)
1 Tik op het muziekstuk dat u wilt wijzigen, en tik er
nogmaals op om het te openen.
Het muziekstukmenuscherm verschijnt.
! U kunt het muziekstukmenuscherm ook openen door de draaiknop
te draaien en een muziekstuk te selecteren, en dan op de draaiknop
te drukken.
2 Tik op [PLAYBACK] en tik er opnieuw op in de
geselecteerde status.
Het afspeelscherm verschijnt.
! U kunt het afspeelscherm ook openen door de draaiknop te draaien
en [PLAYBACK] te selecteren, en dan op de draaiknop te drukken.
3 Draai aan een parameterafstellingsknop en druk
tegelijkertijd van 16-stappentoets in van de stap
waarvan u de parameter wilt wijzigen.
! De naam van een parameterdoel voor stapmodulatie is rood.