Bediening
4.3
Motor
4.3.1
Starten
Opmerking
Voer vóór de inbedrijfstelling de
voorgeschreven controles uit (
Levensgevaar
door oponthoud in de gevarenzone.
• Let vóór het starten van de motor erop, dat
er zich geen personen ophouden in de
gevarenzone van de machine.
•
Alle bedieningshendels/joysticks staan in hun
neutrale stand.
•
Keuzeschakelaar parkeerrem (12/54) in stand
Aan, keuze van de rijrichting (12/7; 12/36) in
stand "0".
•
Contactsleutel in de voorgloei-startschakelaar
(12/61) steken.
Bij warme start
•
Contact inschakelen en ca. 5 seconden
wachten.
Opmerking
Het weergavedisplay start na een interne
zelfcontrole, daarbij worden alle
controlelampen voor de functiecontrole kort
ingeschakeld.
•
Controlelampen (12/22, 12/31) lichten op.
•
Het gaspedaal (12/3) in de stand vol gas
(normale start) resp. kwartstand (warme start)
brengen.
•
Na het doven van de controlelamp (12/21) de
voorgloei-startschakelaar naar de stand "Start"
draaien. Zodra de motor loopt, de contactsleutel
terugdraaien naar stand "1" en het toerental
verlagen tot het lage stationaire toerental. De
controlelampen moeten uit gaan.
•
Als de motor na max. 20 seconden niet start, de
contactsleutel naar stand "1" of stand "0" draaien
en na minimaal één minuut het startproces
herhalen.
Motorschade
Voorkom motorschade door:
• na de start niet onmiddellijk met volle
belasting te rijden met de machine
• beheerst te rijden, tot de machine de
bedrijfstemperatuur bereikt heeft.
42/124
7.8, 80).
22
21
Afbeelding 12 Motor starten
Kap04_Bediening_nl.fm 25.6.08 Ver. 1.0
P
12 Km/h
-
+
00014,0 h
1/2
0
36
P
12 Km/h
-
+
00014,0 h
1/2
0
4/4
31
4/4
3
7
54
61
TL160