Tijdens de verplaatsing moeten de handen in de veiligheidspositie gehouden worden, voor de bediener moeten
ze gehouden worden zoals is aangeduid in afbeelding A of B, en voor de vervoerde bediener moeten de
handen gehouden worden zoals wordt aangeduid in afbeelding C.
3.3.3. Werkfases
Alvorens met het werk te beginnen moet, terwijl de verbrandingsmotor uitgeschakeld en koud genoeg is, het brandstofpeil in de
tank visueel gecontroleerd worden. Indien nodig moet er brandstof bijgetankt worden (loodvrije benzine met een octaangetal van
>87 bij de benzinemodellen en diesel bij de dieselmodellen) waarbij erop gelet moet worden dat de tank niet helemaal gevuld
wordt en dat de machine niet besmeurd wordt. Indien er kleine hoeveelheden brandstof gemorst wordt moet dit onmiddellijk met
een schone poetslap verwijderd worden.
In geval van storingen aan de verbrandingsmotor moet het instructieboekje van de fabrikant van de motor geraadpleegd worden.
De machine is niet uitgerust met een overbelastingscontrolesysteem. Tijdens de ontwerpfase zijn de geavanceerde
stabiliteitscriteria zoals vermeld in de norm EN280 in paragraaf 5.4.1.5 en 5.4.1.6 in overweging genomen.
De machine is uitgerust met een controlesysteem van de hellingshoek van de wagen. Dit systeem zorgt ervoor dat het heffen niet
plaats kan vinden indien de machine niet stabiel staat. Er kan pas met het werk begonnen worden als de machine op een stabiele
plaats gezet is. Als het akoestische signaleringssysteem en het rode lampje op de besturingskast op het platform in werking
treden, dan betekent dat dat de machine niet goed staat (zie de paragrafen met betrekking tot de algemene
gebruiksvoorschriften). Om het werk te kunnen hervatten moet het platform in de veiligheidsruststand gezet worden. De machine
is uitgerust met een systeem dat controleert of de stempelpoten op de grond staan. Als alle poten op de grond staan branden de
lampjes en als er geen andere alarmen zijn, zijn alle bewegingen behalve de bediening van de rupsbanden mogelijk. Als één van
de poten bij opgeheven platform van de grond los raakt gaat het betreffende lampje uit en worden alle hefmanoeuvres
verhinderd. De manoeuvres om de gondel naar beneden te halen (daalbeweging en draaiing van de bovenbouw in beide
richtingen) blijven mogelijk op een snelheid die automatisch verlaagd wordt.
De machine is uitgerust met een systeem dat de stand van de draaibare bovenbouw controleert. Als de bovenbouw in de
middelste stand staat brandt het groene lampje. Als de arm volledig omlaag gezet is zijn de bedieningen voor het verplaatsen en
stabiliseren mogelijk terwijl de bediening voor het draaien van de bovenbouw niet mogelijk is.
Om verkeerd gebruik te voorkomen controleert een speciale microschakelaar de stand van het platform; als de eerste en de
tweede arm niet volledig omlaag gezet zijn en het uitschuifbare gedeelte niet volledig ingeschoven is dan is het niet mogelijk om
de nivelleercilinders te bedienen.
Er mag niet over de balustrade van het platform heen geleund worden. Zeer slechte weersomstandigheden dienen vermeden te
worden en dit geldt met name voor harde wind.
Tijdens het werken op plaatsen die voor het publiek opengesteld zijn moet de werkzone met hekken of andere adequate
signaleringsmiddelen afgezet worden
De aandrijving met verbrandingsmotor mag niet in gesloten ruimten gebruikt worden of in ruimten die niet voldoende
geventileerd zijn.
In ieder geval moet er gecontroleerd worden of er zich behalve de bediener geen andere personen binnen de actieradius van de
machine bevinden.
Het heffen van het platform mag alleen gebeuren als de machine op een stevig terrein staat en als de machine vlak staat. Indien
er op een terrein gewerkt wordt dat niet erg stevig is moeten er speciale plateaus van materiaal dat hard en stevig genoeg is
onder de stempelplaten gelegd worden om het steunoppervlak ervan te vergroten en om de soortelijke druk op de grond te
verkleinen.
Om te voorkomen dat onbevoegden de machine kunnen gebruiken moet na afloop van de werkzaamheden de sleutel uit het
contact gehaald worden en moet de sleutel op een veilige plaats opgeborgen worden.
Er dient altijd voor gezorgd te worden dat de voor de werkzaamheden benodigde uitrustingen en werktuigen op een stabiele
plaats liggen om te vermijden dat zij naar beneden vallen en het personeel dat op grond staat in gevaar kunnen brengen.
Gebruiks- en onderhoudshandleiding
Afb.3
Zelfrijdende hoogwerkers
Bladzijde 13