Het dodehoeksysteem is ontworpen
om stilstaande voorwerpen, zoals
vangrails, lantaarnpalen, stoepran‐
den, muren en balken te negeren.
Geparkeerde voertuigen of tege‐
moetkomende voertuigen worden
niet gedetecteerd.
Systeembeperkingen
Het kan soms voorkomen dat het
systeem geen signaal afgeeft, bij
natte weersomstandigheden zal dit
vaker optreden.
Het systeem werkt wellicht niet goed
wanneer:
● De sensoren zijn bedekt met ijs,
sneeuw, modder, stickers,
magneten metalen plaatjes of
iets anders.
● Rijden in zware regenbuien.
● De auto een aanrijding heeft
gehad of als de zone rondom de
detectiesensor beschadigd of
niet goed gerepareerd is.
● Bij extreme temperatuurwisselin‐
gen.
● De auto een aanhangwagen
trekt.
Bij een storing in het systeem of als
het systeem door tijdelijke omstan‐
digheden niet operationeel is, lichten
de symbolen in de spiegels perma‐
nent op en verschijnt er een bericht op
het Driver Information Center. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Waarschuwing wisselen
van rijstrook
Naast het dodehoeksysteem 3 221
herkent de waarschuwing wisselen
van rijstrook snel naderende achter‐
liggers op rijstroken naast uw auto.
Het systeem waarschuwt visueel in
elke buitenspiegel bij het detecteren
van snel naderende achterliggers.
De radarafstandssensoren zitten in
de achterbumper.
9 Waarschuwing
De waarschuwing wisselen van
rijstrook vervangt niet het kijken
door de bestuurder.
Rijden en bediening
Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzer.
Wanneer het systeem een aanzienlijk
snellere achterligger detecteert, licht
het gele waarschuwingssymbool
F in de desbetreffende buitenspie‐
gel op. Als de bestuurder vervolgens
de richtingaanwijzer gebruikt, gaat
het waarschuwingssymbool F geel
knipperen als waarschuwing om niet
van rijstrook te wisselen.
De waarschuwing wisselen van
rijstrook werkt bij alle snelheden.
223