Voordat u wegrijdt
Voor het wegrijden controleren
● Bandenspanning en -staat
3 273, 3 314.
● Motoroliepeil en vloeistofniveaus
3 250.
● Ruiten, spiegels, rijverlichting en
kentekenplaat: vrij van vuil,
sneeuw of ijs en gebruiksklaar.
● Juiste positie van spiegels, stoe‐
len en veiligheidsgordels 3 36,
3 46, 3 56.
● Werking van remsysteem (bij
lage snelheid), vooral bij vochtige
remmen.
Motor starten
● Handgeschakelde versnellings‐
bak: koppelings- en rempedaal
intrappen.
● Automatische versnellingsbak:
trap het rempedaal in en zet de
keuzehendel op P of N.
● Trap het gaspedaal niet in.
● Toets Engine Start/Stop indruk‐
ken.
● Laat de toets los nadat de motor
gestart is.
Motor starten 3 169.
Kort en bondig
Stop-startsysteem
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat
en er aan bepaalde voorwaarden is
voldaan, wordt een autostop geacti‐
veerd.
Een Autostop wordt door de naald
aangegeven bij de AUTOSTOP-
stand in de toerenteller.
Een herstart wordt door de naald
aangegeven op de stationaire-
toerentalpositie op de toerenteller.
Stop/Start-systeem 3 170.
17