128
Instrumenten en bedieningsorganen
● Wanneer u met aangetrokken
handrem een bepaalde snelheid
overschrijdt.
● Wanneer de adaptieve cruise
control automatisch uitschakelt.
● Wanneer de afstand tot de voor‐
ligger te klein is.
● Als u een voetganger vóór de
auto te dicht nadert.
● Wanneer een geprogrammeerde
snelheid of snelheidslimiet wordt
overschreden.
● Wanneer er een waarschuwings‐
bericht verschijnt op het Driver
Information Centre.
● Als de elektronische sleutel zich
niet in het interieur bevindt.
● Wanneer de parkeerhulp een
obstakel herkent.
● Bij een onbedoelde rijstrookwis‐
sel.
● Als het roetfilter het maximale
vulniveau bereikt.
Bij het parkeren van de auto en/of
het openen van het
bestuurdersportier
● Bij ingeschakelde rijverlichting.
● Wanneer de trekhaak niet is vast‐
geklikt.
Tijdens een Autostop
● Als het bestuurdersportier
geopend is.
● Als een voorwaarde voor een
Autostop niet is vervuld.
Batterijspanning
Wanneer de accuspanning laag is,
verschijnt er een waarschuwingsbe‐
richt op het Driver Information Center.
1. Schakel alle elektrische verbrui‐
kers uit die niet nodig zijn voor een
veilige rit, bijv. de stoelverwar‐
ming, achterruitverwarming of
andere hoofdverbruikers.
2. Laad de accu op door een tijdje te
rijden of door een oplaadapparaat
te gebruiken.
Het waarschuwingsbericht verdwijnt
nadat de motor twee keer is gestart
zonder een spanningsval.
Als de accu niet kan worden opgela‐
den, moet u de oorzaak van de
storing in een werkplaats laten
verhelpen.