184
Rijden en bediening
Rijsystemen
All-wheel drive
Het All-Wheel Drive-systeem verbe‐
tert het rijgedrag en de stabiliteit. Het
helpt de auto optimaal bestuurbaar te
houden, ongeacht de ondergrond.
Het systeem is altijd actief en kan niet
worden gedeactiveerd.
Het koppel wordt traploos verdeeld
tussen de wielen van de voor- en
achteras tot een koppelsplitsing van
50% en 50%. Afhankelijk van de rijs‐
ituatie, bijv. constant rijden, brengt
een systeem met aandrijving op alle
wielen met het oog op een zuinig
verbruik een minimale hoeveelheid
koppel over. Bovendien wordt de
koppeloverbrenging tussen de
achterwielen verdeeld in functie van
de dynamiek en de oppervlakte van
de auto.
Dit is mogelijk omdat het systeem met
aandrijving op alle wielen werkt met
twee koppelingen, één aan elke kant.
Om het systeem optimaal te laten
werken, mogen de banden rondom
geen verschil in slijtage vertonen.
Wanneer u een service-melding in
het Driver Information Center ziet,
kan de werking van het systeem
beperkt zijn (of in sommige gevallen
geheel zijn uitgeschakeld, d.w.z. er
wordt overgeschakeld op voorwiel‐
aandrijving). De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Auto slepen 3 289.
Remmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐
hankelijke remcircuits.
Wanneer een remcircuit uitvalt, kan
de auto nog met het andere circuit
worden afgeremd. De remvertraging
wordt echter alleen bereikt wanneer u
het rempedaal stevig intrapt. Hiervoor
is aanzienlijk meer kracht nodig. De
remweg wordt langer. Alvorens de rit
te vervolgen, moet u de hulp van een
werkplaats.
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de
rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal intrappen van het rempe‐
daal. De remwerking wordt hierdoor
niet verminderd, maar er is aanzienlijk
meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Controlelamp R 3 109.
Actieve noodrem 3 209.
Antiblokkeersysteem
Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐
komt dat de wielen blokkeren.