Richtingaanwijzers
Hendel
: Rechter richting‐
omhoog
aanwijzer
Hendel omlaag : Linker richtingaan‐
wijzer
Bij het verplaatsen van de hendel
voelt u een weerstandspunt.
Constant knipperen wordt geacti‐
veerd wanneer de hendel voorbij het
weerstandspunt wordt bewogen. Het
wordt uitgeschakeld wanneer het
stuurwiel in de tegenovergestelde
richting wordt gedraaid of wanneer de
hendel met de hand in de ruststand
wordt gezet.
Activeer tijdelijk knipperen door de
hendel net voor het weerstandspunt
te houden. De knipperlichten knippe‐
ren tot de hendel wordt losgelaten.
Voor het activeren van drie knipper‐
signalen, tikt u kort tegen de hendel
zonder voorbij het weerstandspunt te
gaan. Met een aangekoppelde
aanhanger knippert de Richtingaan‐
wijzer zes keer en verandert de toon‐
frequentie.
Mistlampen voor
Om in te schakelen > indrukken.
Verlichting
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van de mistlampen
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.
Mistachterlicht
Om in te schakelen ø indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
inschakelen van het mistachterlicht
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.
Lichtschakelaar in stand 8: mistach‐
terlicht kan alleen in combinatie met
voorste mistlampen worden inge‐
schakeld.
147