5
Selecteer de beveiligingsstandaard, en stel de verificatie en versleuteling in.
WEP gebruiken
1
Selecteer [WEP] en druk op
➠
Het scherm [802.11-authenticatie] verschijnt.
2
Selecteer de verificatiemethode.
[Open systeem]
Gebruikt open verificatie.
* Als u deze verificatiemethode selecteert, verschijnt een verificatiefout als u verbinding maakt met een
draadloos LAN-router die een gedeelde sleutel gebruikt. Het apparaat stelt op dit moment veranderingen
in voor [Gedeelde sleutel], en er wordt een poging gedaan opnieuw verbinding te maken met de router.
[Gedeelde sleutel]
Gebruik een versleutelingssleutel als wachtwoord.
3
Selecteer [Encryptiesleutel bewerken] en druk op
4
Selecteer een versleutelingssleutel die niet is geregistreerd, en druk op
➠
Het scherm om de versleutelingssleutel in te voeren, verschijnt.
5
Voer de netwerksleutel in, selecteer [<Toepassen>], en druk op
➠
De versleutelingssleutel wordt geregistreerd op het scherm [Encryptiesleutel].
6
Selecteer [Enc.sleutel selecteren] en druk op
7
Selecteer een geregistreerde versleutelingssleutel, en druk op
WPA-PSK of WPA2-PSK gebruiken
1
Selecteer [WPA/WPA2-PSK] en druk op
➠
Het scherm [WPA/WPA2-encryptie] verschijnt.
2
Selecteer een coderingsmethode en druk op
➠
Het scherm om de versleutelingssleutel in te voeren, verschijnt.
Als u [Automatisch] selecteert, wordt AES-CCMP of TKIP automatisch ingesteld overeenkomstig de
draadloos LAN-router waarmee u verbinding wilt maken.
3
Voer de netwerksleutel in, selecteer [<Toepassen>], en druk op
WPA-EAP of WPA2-EAP gebruiken
Selecteer [WPA/WPA2-EAP] en druk op
Instellen
.
.
.
.
.
.
69
.
.
.
.