Elektronisch sleutelsysteem: Bij
ontgrendeling van de auto met de
knop op een van de buitenkrukken
wordt het diefstalalarmsysteem
gedeactiveerd.
De elektronische sleutel moet zich
binnen een bereik van ongeveer 1 m
van het desbetreffende portier buiten
de auto bevinden.
Het systeem is niet te deactiveren
door handmatige ontgrendeling van
het bestuurdersportier of via de
centralevergrendelingsknop in het
interieur.
Alarm
Bij het activeren klinkt de alarmclaxon
en gaan de alarmknipperlichten tege‐
lijkertijd knipperen. Het aantal en de
duur van de alarmsignalen zijn voor‐
geschreven door de wetgever.
Het alarm is te deactiveren door op
c op de sleutel te drukken, op de
schakelaar op de portierkruk te druk‐
ken of door het contact in te schake‐
len.
Een geactiveerd alarm dat niet door
de bestuurder werd onderbroken,
wordt weergegeven door de alarm‐
knipperlichten. Ze lichten bij ontgren‐
deling van de auto met de handzen‐
der of elektronische sleutel driemaal
kort achtereen op. Bovendien
verschijnt er na inschakeling van het
contact een waarschuwingsbericht
op het Driver Information Center.
Boordinformatie 3 127.
Als de accu van de auto moet worden
losgekoppeld (bijv. voor onderhouds‐
werkzaamheden), moet u de alarmsi‐
rene als volgt deactiveren: schakel
het contact in en uit en koppel de accu
van de auto binnen 15 seconden los.
Sleutels, portieren en ruiten
Startbeveiliging
De startbeveiliging wordt automatisch
geactiveerd.
Knippert controlelamp d nadat het
contact is ingeschakeld, dan is er een
storing in het systeem: de auto kan
niet worden gestart. Contact uitscha‐
kelen en opnieuw proberen te starten.
Probeer het opnieuw met de zender
in de zenderhouder. Bediening op
auto's met elektronisch sleutelsys‐
teem bij storing 3 156.
Als de controlelamp d blijft knippe‐
ren, probeer de motor dan met de
reservesleutel te starten.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Let op
RFiD-tags (Radio Frequency Identi‐
fication) kunnen de werking van de
sleutel storen. Houd de tag bij het
starten uit de buurt van de sleutel.
39