9 Waarschuwing
De waarschuwing wisselen van
rijstrook vervangt niet het kijken
door de bestuurder.
Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzer.
Wanneer het systeem een aanzienlijk
snellere achterligger detecteert, licht
het gele waarschuwingssymbool
F in de desbetreffende buitenspie‐
gel op. Als u vervolgens de richting‐
aanwijzers gebruikt, gaat het waar‐
schuwingssymbool F geel knippe‐
ren om u te waarschuwen voor het
wisselen van rijstrook.
De waarschuwing voor wisselen van
rijstrook werkt bij alle snelheden
terwijl de auto vooruit rijdt.
Als de auto wordt gestart, lichten
beide displays in de buitenspiegels
kort op om aan te geven dat het
systeem operationeel is.
Rijden en bediening
Detectiezones
De sensoren van het systeem bestrij‐
ken een zone van ongeveer 3,5 m
parallel aan beide zijden van de auto
en ongeveer 3 m naar achteren bij het
dodehoeksysteem (A) en ongeveer
70 m naar achteren bij waarschuwing
wijzigen van rijstrook (B) op parallelle
rijstroken. De zones beginnen bij elke
buitenspiegel. De zone is ongeveer
tussen de 0,5 m en 2 m hoog, vanaf
de grond.
213