mechanische verstoringen (sporadi‐
sche valse waarschuwingen kunnen
voorkomen).
Zorg ervoor dat de kentekenplaat
voor goed gemonteerd is (niet
verbogen en geen speling ten
opzichte van de bumper links of
rechts) en dat de sensoren goed op
hun plek zitten.
De geavanceerde parkeerhulp
reageert eventueel niet op verande‐
ringen in de beschikbare parkeer‐
plek nadat u met het inparkeren bent
begonnen. Het systeem kan een
ingang, een oprit, een binnenplaats
of zelfs een kruising als een parkeer‐
plek herkennen. Na het inschakelen
van de achteruitversnelling begint
het systeem met inparkeren. Kijk
goed of de voorgestelde parkeerplek
inderdaad beschikbaar is.
Het systeem detecteert geen lage
stoepranden en onregelmatigheden
in het wegdek, bijv. op bouwterrei‐
nen. De bestuurder neemt de
verantwoordelijkheid op zich.
Let op
Bij nieuwe auto's is er bij het eerste
gebruik een kalibratie nodig. Voor
optimale begeleiding tijdens het
parkeren is een rijafstand van ten
minste 10 km, inclusief een aantal
bochten, nodig.
Systeem is gekalibreerd op af
fabriek aangebrachte wielen. Bij
andere banden- of wielmaten veran‐
deren de parkeerprestaties.
Blindehoeksysteem
Het blindehoeksysteem detecteert en
meldt objecten die zich, binnen een
specifieke blindehoekzone, aan
weerszijden van de auto bevinden.
Het systeem geeft een visueel alarm
visueel in elke buitenspiegel bij het
detecteren die in de binnen- en
buitenspiegels mogelijk niet zichtbaar
zijn.
De radarafstandssensoren die voor
het bewaken van de dodehoekzone
worden gebruikt, zitten in de achter‐
bumper.
Rijden en bediening
9 Waarschuwing
Het dodehoeksysteem ontslaat de
bestuurder niet van zijn/haar plicht
om zelf te kijken.
Het systeem detecteert mogelijk
geen:
● auto's die zich buiten de dode
hoeken bevinden en die moge‐
lijk snel naderen
● voetgangers, fietsers of dieren
Als de auto wordt gestart, lichten
beide displays in de buitenspiegels
kort op om aan te geven dat het
systeem operationeel is.
211