Eerste inbedrijfstelling, inspectie, onderhoud
Neutraliseringsinstallatie controleren (indien aanwezig)
Membraandrukexpansievat en druk van de installatie controleren
Opmerking
Membraandrukexpansievat bij koude installatie contro-
leren.
1. Installatie zo ver aftappen of kapventiel op het
membraandrukexpansievat sluiten en de druk ver-
lagen tot de manometer "0" weergeeft.
2. Als de voordruk van het membraandrukexpansie-
vat lager is dan de statische druk van de installatie:
stikstof bijvullen, tot de voordruk 0,1 tot 0,2 bar (10
tot 20 kPa) hoger is dan de statische druk.
Veiligheidskleppen op werking controleren
Controleren of alle elektrische aansluitingen goed vastzitten
Gasvoerende onderdelen bij werkingsdruk controleren op lekkage
Gevaar
Ontsnappend gas leidt tot explosiegevaar.
Gasvoerende onderdelen op gaslekkage contro-
leren.
Verbrandingskwaliteit controleren
De elektronische verbrandingsregeling zorgt automa-
tisch voor een optimale verbrandingskwaliteit. Bij de
eerste inbedrijfstelling of het onderhoud is alleen een
controle van de verbrandingswaarden nodig. Hiervoor
het CO-gehalte en CO
- of O
2
beschrijving van de elektronische verbrandingsrege-
ling, zie pagina 127.
Opmerking
Om storingen en schade te vermijden, het apparaat
met schone verbrandingslucht gebruiken.
CO-gehalte
Het CO-gehalte moet bij alle gastypes < 1000 ppm
■
zijn.
42
-gehalte meten. Functie-
2
3. Water bijvullen tot de vuldruk bij een afgekoelde
installatie 0,1 tot 0,2 bar (10 tot 20 kPa) hoger is
dan de voordruk van het membraandrukexpansie-
vat.
Toegel. werkingsdruk: 4 bar (0,4 MPa)
Opmerking
Voor de dichtheidscontrole uitsluitend geschikte en
toegestane lekzoekmiddelen (EN 14291) en appara-
tuur gebruiken. Lekzoekmiddelen die ongeschikte stof-
fen bevatten (bijvoorbeeld nitriet en sulfide), kunnen
leiden tot materiaalschade.
Achtergebleven lekzoekmiddel na de controle verwij-
deren.
CO
of O
-gehalte
2
2
■
Het CO
-gehalte moet bij het laagste en hoogste ver-
2
mogen steeds in de volgende bereiken liggen:
–
7,5 tot 9,5 % bij aardgas E en LL
8,8 tot 11,1 % bij vloeibaar gas P
–
Het O
-gehalte moet bij alle gastypes in het bereik
■
2
van 4,0 tot 7,6 % liggen.
Als de gemeten CO
- resp. O
2
betreffende bereik ligt, dichtheid van het concentrische
systeem controleren, zie pagina 37.
Opmerking
De verbrandingsregeling verricht bij de inbedrijfstelling
een automatische kalibratie. Emissiewaarden pas ca.
30 s na de branderstart meten.
-waarde buiten het
2