4.4.
WERKING VAN HET LAADSTATION
Het laadstation is voorzien van een indicatielampje (N) dat als volgt oplicht:
• Licht uit: het laadstation krijgt geen stroom of de robot bevindt zich in het basisstation;
• Indicator met vast licht: de perimeterdraad is correct aangesloten op het laadstation en het
perimetersignaal wordt correct verzonden;
• Langzaam knipperend licht: de perimeterdraad is niet aangesloten of is onderbroken (de controle
van de perimeterdraad is niet continu, maar wordt uitgevoerd wanneer de robot het laadstation
verlaat of wanneer het basisstation van stroom voorzien wordt);
• Snel knipperend licht: de perimeterdraad is te kort of er is een storing in het laadstation.
4.5.
ACCU OPLADEN
Met de procedure "ACCU OPLADEN" kunt u de robotmaaier handmatig opladen.
Vereisten en verplichtingen:
• Laadstation aangesloten op het elektrisch net.
Procedure:
1. Plaats de robotmaaier op het laadstation (R).
2. Laat de robotmaaier op het laadstation lopen tot de oplaadconnector (S) vastzit.
3. Druk op de "STOP" -knop (A) om de kap (B) te openen en toegang te krijgen tot de bedieningsconsole (C).
4. Schakel de robotmaaier in met de "ON/OFF"-knop (E).
5. Het verlichtte pictogram "ACCU" (L) knippert groen, de robotmaaier wordt opgeladen.
6. Sluit de kap (B).
7. Laat de robotmaaier minstens de tijd opladen die wordt weergegeven in Par. 1.4.
OPMERKING: Het opladen van de accu voor de winterstalling moet gebeuren zoals aangegeven in Par. 5.4.
A
C
50
4. WERKING
R
B
S
N
E
L
NL