4.
WERKING
Vereisten en Verplichtingen:
• Installatie uitgevoerd volgens de
instructies (zie Hfst.3)
• Gevoed laadstation
• Volle accu (zie Par. 4.4)
4.1.
CONTROLE VAN DE VEILIGHEIDSINRICHTINGEN VOOR HET STARTEN VAN DE RO-
BOTMAAIER
Vereisten en verplichtingen:
• Contactsleutel
Procedure:
1. Controleer of de zwevende kap (A) correct gemonteerd is. Indien de kap ontbreekt, kan de robotmaaier
niet werken.
2. Controleer of de veiligheidssleutel (E) geplaatst is. Indien uitgeschakeld, start de robotmaaier niet.
3. Controleer of de stopknop "
maaier gestopt en wordt de beschermkap (C) van de bedieningsconsole (D) geopend.
4. Controleer of de robotmaaier correct op de grond is geplaatst. In geval van overmatig kantelen
of heffen, stoppen de kantelsensoren (inclinometer) de robotmaaier.
42
4. WERKING
• Programmering van de robotmaaier
uitgevoerd volgens de instructies (zie Par. 3.7
voor de automatische werking)
• Aanvankelijke hoogte van het gras in het
werkbereik van de robotmaaier: 20-60 mm
• Maaihoogte correct afgesteld (zie Par. 4.6).
STOP
" (B) niet actief is. Als deze knop wordt ingedrukt, wordt de robot-
D
B
E
A
C
45%)
(≥
NL