AANVULLENdE BEVEsTiGiNGsMiddELEN
Hier volgt een aantal aanwijzingen om elke belemmering bij het opblazen van de airbag
of verwonding door rondvliegende voorwerpen te voorkomen.
De airbag is een aanvullende bescherming bij het gebruik van de autogordel.
Beide organen vormen één veiligheidssysteem. De gordel moet altijd worden ge-
dragen. Het niet dragen kan bij een ongeval de inzittenden blootstellen aan zeer
zware verwondingen en de gevolgen van de werking van de airbag verergeren.
Bij een botsing, zelfs een zware, tegen de achterkant of bij het over de kop gaan van de
auto worden de airbags of de gordelspanners niet altijd geactiveerd. Zware stoten onder de
auto veroorzaakt door stoepen, gaten in het wegdek, stenen, kunnen de airbagsystemen
activeren.
– Het is streng verboden zelf werkzaamheden uit te voeren aan airbags, gordelspanners
(rekeneenheid, bedrading enz.). Deze mogen uitsluitend door speciaal opgeleide mon-
teurs van de merkdealer worden gecontroleerd en gerepareerd.
– Om te voorkomen dat de airbag(s) ten onrechte wordt opgeblazen of juist niet als dat wel
nodig zou zijn, mag uitsluitend deskundig personeel van de merkdealer aan het systeem
werken.
– Laat het airbagsysteem controleren na een aanrijding of (een poging tot) diefstal van de
auto.
– Als u de auto uitleent of verkoopt, breng de nieuwe berijder/eigenaar dan op de hoogte
van deze wbijzonderheden door hem dit instructieboekje bij de auto te leveren.
– Laat de gaspatro(o)n(en) door een merkdealer verwijderen voordat de auto wordt ge-
sloopt.
1
storingen
Het lampje 1 op het instrumentenpaneel
gaat branden als het contact wordt aangezet
en dooft na enkele secondes.
Als het niet oplicht bij het aanzetten van
het contact of als het oplicht bij draaiende
motor, geeft het een storing in het systeem
(airbags, gordelspanner, enz.) bij de zitplaat-
sen voorin en/of achterin aan.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk een merk-
dealer. Wacht u hier te lang mee dan bete-
kent dat, dat de bescherming in de tussen-
liggende periode misschien niet optimaal is.
1.31