HULP- EN cORREctIESyStEmEN tIJDENS HEt RIJDEN
1
Buiten gebruik stellen aSR functie
In bepaalde omstandigheden (rijden op heel
zachte ondergrond: sneeuw, modder, enz.
of bij het rijden met sneeuwkettingen), kan
het systeem het motorvermogen verminde-
ren om het slippen te beperken. Als u dit niet
wenst, kan de functie uitgeschakeld worden
door de schakelaar 1 in te drukken.
De boodschap "Tractiecontrole uit" ver-
schijnt op het instrumentenpaneel om u te
waarschuwen.
2.24
Omdat de ASR tractiecontrole een extra vei-
ligheid geeft, ontraden wij u te rijden met
deze functie uitgeschakeld. Herstel de wer-
king van deze functie zo snel mogelijk door
weer op schakelaar 1 te drukken.
N.B.: de functie wordt automatisch weer in-
geschakeld bij het aanzetten van het contact
van de auto, of zodra deze sneller rijdt dan
ongeveer 40 km/u.
Noodstopbekrachtiging
Dit systeem is een aanvulling op het ABS dat
zorgt voor het verminderen van de remweg
van de auto.
De werking van het systeem
Het systeem herkent wanneer een noodstop
wordt uitgevoerd. In zo'n noodsituatie ont-
wikkelt de rembekrachtiging zijn maximale
kracht en kan de regeling door het ABS in
werking komen.
Het ABS-remsysteem blijft werken zolang
het rempedaal ingedrukt is.
(3/4)
Oplichten van de alarmknipperlichten
Afhankelijk van de auto, kunnen deze bij
krachtig afremmen gaan branden.
Bij een storing
Als het systeem een storing signaleert, ver-
schijnt de boodschap "Controleer remsys-
teem" op het instrumentenpaneel en gaat
©
het lampje
Raadpleeg een merkdealer.
Remanticipatie
Afhankelijk van de auto anticipeert het sys-
teem, als u snel het gaspedaal loslaat, op
het remmen om de remweg te verminderen.
Bijzondere gevallen
Tijdens het gebruik van de snelheidsrege-
laar:
– als u het gaspedaal gebruikt, kan het sy-
steem in werking komen als u het pedaal
loslaat;
– als u het gaspedaal niet gebruikt, zal het
systeem niet in werking komen.
branden.