SNELHEIDSREgELaaR/-BEgRENZER: regelaarfunctie
B
6
a
2
3
Veranderen van de gekozen
snelheid
U kunt de ingestelde snelheid veranderen
door een aantal keren te drukken op:
– de schakelaar 2 (+) om de snelheid te
verhogen;
– de schakelaar 3 (-) om de snelheid te ver-
lagen.
De snelheidsregelaar heeft in
geen enkel geval invloed op
het remsysteem.
Sneller rijden dan de gekozen
c
snelheid
U kunt de snelheid van de auto altijd ver-
hogen door het gaspedaal in te drukken.
Tijdens het overschrijden van de snelheid
knippert de ingestelde snelheid op het in-
strumentenpaneel met het rood oplichten
van de zone C.
5
Laat daarna het gaspedaal los: na enkele
secondes gaat de auto automatisch weer
4
met de oorspronkelijk ingestelde snelheid
rijden.
Onmogelijkheid om de gekozen
ingestelde snelheid vast te houden
Tijdens een steile afdaling, kan het systeem
de ingestelde snelheid niet vasthouden: de
snelheid in het geheugen knippert op het in-
strumentenpaneel met het branden in rood
van zone C om u te informeren.
(3/4)
Onderbreken van de functie
De functie wordt opgeschort als u drukt op:
– de schakelaar 4 (O);
– het rempedaal;
– het koppelingspedaal of het in neutraal
schakelen voor de auto's met automati-
sche transmissie.
In de drie gevallen blijft de ingestelde snel-
heid in het geheugen opgeslagen, deze
wordt niet meer aangegeven in zone 6 en
de boodschap "In geheugen" met de inge-
stelde snelheid verschijnt op het instrumen-
tenpaneel.
De stand-by stand wordt bevestigd door het
doven van de zones A, B en C.
2.33