Bijlage B
Als gevolg van de geometrie van het signaalveld van de zender (veldlijnen) zal de positie van de
traceerlijn wanneer de neiging van de zender groter is dan ±30% (±17°) en/of de diepte 15 ft (4,6 m) of
meer is, iets voor of achter de werkelijke positie van de zender weergegeven worden. In dit geval is de
diepte die op de ontvanger weergegeven wordt de zogenaamde geprojecteerde diepte. De afstand
tussen de zender en de traceerlijn wordt de verschuiving vooruit/achteruit genoemd.
Wanneer de zender zich diep onder de grond bevindt of sterk geneigd is, is het belangrijk om rekening te
houden met de geprojecteerde diepte en de verschuiving vooruit/achteruit (zie afbeelding B2). U kunt de
tabellen in deze bijlage (tabel B1 en B2) gebruiken om de huidige diepte en de verschuiving
vooruit/achteruit te berekenen op basis van de weergegeven geprojecteerde diepte en neiging van de
zender.
LP
Geprojecteerde diepte
Figuur B2. Geprojecteerde diepte, huidige diepte en verschuiving vooruit/achteruit
als de zender zich diep onder de grond bevindt en de neiging van de zender groot is
In afbeelding B2 is een zender in een boorkop in een boorsectie weergegeven met een positieve of
negatieve neigingshoek. Als de boorkop van links naar rechts beweegt is de neigingshoek positief
(omhoog); als de boorkop van rechts naar links beweegt is de neigingshoek negatief (omlaag). De
neiging van het signaalveld van de zender is gelijk aan die van de zender zelf. De LL, die zich bevindt ter
plaatse van het punt waar de diepte gemeten wordt, is de horizontale component van de veldlijnen van
het zendersignaal. De LL bevindt zich dus daar waar de veldlijnen horizontaal zijn, zoals in bovenstaande
afbeelding aangegeven is met korte gele lijnen.
78
Verschuiving
vooruit/achteruit
LL
DigiTrak
LP
Neiging
30% (17°)
Huidige
diepte
®
SE™ Bedieningshandleiding