Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Tweepuntskalibratie (Onder De Grond) - DCI DigiTrak F5 Bedieningshandleiding

Traceersysteem voor gestuurd boren
Inhoudsopgave

Advertenties

Instellen van het systeem
4. Druk de drukknop in om de kalibratieprocedure te starten. Op het scherm ziet u dat de ontvanger
bezig is met kalibreren. Verplaats de ontvanger niet.
5. Wanneer de kalibratie voltooid is, genereert het apparaat een bevestigingssignaal en wordt op het
scherm een vinkje weergegeven om aan te geven dat de kalibratieprocedure met succes afgerond
is. Daarna wordt het traceerscherm opnieuw weergegeven. Als de kalibratieprocedure mislukt,
genereert het apparaat twee lange pieptonen en wordt het kalibratiefoutscherm weergegeven.
Controleer de instellingen en probeer het opnieuw of neem contact op met de klantenservice van
DCI.
Meet nadat de eenpuntskalibratieprocedure met succes is afgerond opnieuw de diepte met de zender en
de ontvanger in dezelfde positie en oriëntatie als tijdens het kalibreren. De diepte-uitlezing moet 10 ft ± 5
inch (of 3 m ± 15 cm) bedragen. Meet de diepte van de zender opnieuw op een andere gemeten afstand
en controleer of de diepte-uitlezing in het display nauwkeurig blijft.
LET OP: Als er geen dieptegegevens op het display worden weergegeven, dient u een referentiesignaal
('R') te bepalen. Meer informatie hierover vindt u onder 'Het voorste traceerpunt (FLP) bepalen'
in het hoofdstuk Traceren.

Tweepuntskalibratie (onder de grond)

De tweepuntskalibratieprocedure zult u zeden gebruiken. Hiervoor moeten twee kalibratiepunten worden
bepaald; een met de ontvanger op de grond en een met de ontvanger 3 ft (of 1 m) boven de grond. Mocht
het nodig zijn, dan dient deze procedure met de nodige voorzichtigheid te worden uitgevoerd.
1. Plaats de ontvanger, terwijl de traceerfunctie geactiveerd is, precies boven een boven een
ongeveer waterpas geplaatste zender (zie het hoofdstuk Traceren voor meer informatie over hoe u
de ontvanger precies boven de zender plaatst en de zender waterpas ligt).
2. Controleer of de signaalsterkteuitlezing met de ontvanger op de grond en met de ontvanger 3 ft (of
1 m) boven de grond tussen 300 en 950 punten bedraagt. Als de signaalsterkte met de ontvanger
op de grond te hoog is, tilt u de ontvanger op tot het signaal binnen een aanvaardbaar bereik ligt.
Het tweede punt moet 3 ft (of 1 m) boven dit punt worden gemeten. Als het signaal te zwak is,
moet u de zender terugtrekken om de ontvanger voor de zender te kalibreren.
3. Controleer of de waarden voor de rolpositie en de neiging op de ontvanger weergegeven worden
en of de ontvanger een continu signaal van de zender ontvangt.
56
Scherm terwijl de kalibratieprocedure wordt uitgevoerd.
Bedieningshandleiding DigiTrak
®
F5™

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave