Instellen van het systeem
Een interferentiecontrole uitvoeren
Wat is interferentie en hoe controleert u daarop?
Voor u gaat boren (of beter, voordat u een offerte voor een project uitbrengt) is het belangrijk dat u de
interferentie op het boortraject in kaart brengt. Interferentie heeft een nadelige invloed op het zendbereik
van de zender en kan fluctuaties in de uitlezingen en vertragingen in het werk veroorzaken. Interferentie is
er in twee soorten: actieve en passieve interferentie.
Actieve interferentie wordt ook wel elektrische interferentie of achtergrondruis genoemd en kan allerlei
effecten hebben op de F5-traceerapparatuur. De meeste elektrische apparaten zenden signalen uit die
invloed kunnen hebben op de mogelijkheid om het gereedschap nauwkeurig te traceren of de
neiging/rolpositie goed te bepalen. Enkele voorbeelden van oorzaken van actieve interferentie zijn
detectielussen voor verkeerslichten, onzichtbare omheiningssystemen, kathodische beschermingen,
radiosignalen,
zendmasten,
nutsbedrijven, beveiligingssystemen, elektriciteitskabels en telefoonlijnen. U dient de aanwezigheid van
actieve interferentie te testen met uw F5-systeem. Meer informatie hierover vindt u in de paragraaf
'Controleren op achtergrondruis'.
Passieve interferentie kan de hoeveelheid signalen die de ontvanger van de zender ontvangt
verminderen, waardoor de diepte-uitlezingen hoger dan verwacht zullen zijn of het signaal volledig wordt
geblokkeerd. Voorbeelden van passieve interferentie zijn metalen voorwerpen (zoals leidingen,
betonwapeningen, rijplaten, gaasafrasteringen of voertuigen). Twee andere voorbeelden van passieve
interferentie zijn zoutwater-/zoutkoepels en geleidende aarde, zoals ijzerhoudende grond. U kunt de
aanwezigheid van passieve interferentie niet testen met uw F5-systeem. De beste manier om de
aanwezigheid van passieve interferentie op te sporen is een grondig terreinonderzoek, voorafgaand aan
het eigenlijke boren.
Om inzicht te krijgen in de aanwezige interferentie langs het beoogde boortraject, dient u eerst een
achtergrondruiscontrole uit te voeren. Controleer vervolgens de snelheid en nauwkeurigheid van de rol- en
neiginginformatie.
Achtergrondruiscontrole
Schakel de zender uit en schakel dan de ontvanger in. Loop vervolgens over het beoogde boortraject en
houd daarbij de signaalsterkte op het display van de ontvanger in de gaten. Noteer waar de signaalsterkte
verandert. Over het algemeen moet de achtergrondruis ten minste 150 eenheden lager zijn dan de
signaalsterkte van de zender wanneer deze gemeten wordt op de grootste diepte in het boortraject. In de
onderstaande figuur is in het gebied tussen de twee rode vlaggen (het probleemgebied) een sterkere
achtergrondruis.
Controle van de signaalsterkte achtergrondruis (een persoon; geen zender)
52
CAI-kabels,
Probleemgebied
Beoogd boortraject
Achtergrondruis
glasvezeltraceerleidingen,
Bedieningshandleiding DigiTrak
datatransmissieleidingen
van
®
F5™