Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

DCI DigiTrak F2 Bedieningshandleiding pagina 80

Traceersysteem voor gestuurd boren
Inhoudsopgave

Advertenties

Bijlage B
voor of achter de werkelijke positie van de zender weergegeven worden. In dit geval is de diepte die op de
ontvanger weergegeven wordt de zogenaamde geprojecteerde diepte. De afstand tussen de zender en de
traceerlijn wordt de verschuiving vooruit/achteruit genoemd.
Wanneer de zender zich diep onder de grond bevindt of sterk geneigd is, is het belangrijk om rekening te
houden met de geprojecteerde diepte en de verschuiving vooruit/achteruit (zie afbeelding B2). U kunt de
tabellen in deze bijlage (tabel B1 en B2) gebruiken om de huidige diepte en de verschuiving
vooruit/achteruit te berekenen op basis van de weergegeven geprojecteerde diepte en neiging van de
zender.
Verschuiving
LP
LP
vooruit/achteruit
LL
Neiging
30% (17°)
Huidige diepte
Geprojecteerde
diepte
Figuur B2. Geprojecteerde diepte, huidige diepte en verschuiving vooruit/achteruit als
de zender zich diep onder de grond bevindt en de neiging van de zender groot is
In afbeelding B2 is een zender in een boorkop in een boorsectie weergegeven met een positieve of
negatieve neigingshoek. Als de boorkop van links naar rechts beweegt is de neigingshoek positief
(omhoog); als de boorkop van rechts naar links beweegt is de neigingshoek negatief (omlaag). De neiging
van het signaalveld van de zender is gelijk aan die van de zender zelf. De LL, die zich bevindt ter plaatse
van het punt waar de diepte gemeten wordt, is de horizontale component van de veldlijnen van het
zendersignaal. De LL bevindt zich dus daar waar de veldlijnen horizontaal zijn, zoals in bovenstaande
afbeelding aangegeven is met korte gele lijnen.
®
80
Bedieningshandleiding DigiTrak
F2™

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave