Traceren
Traceerpunten (FLP en RLP) en de traceerlijn (LL)
De F2-ontvanger traceert de zender aan de hand van drie specifieke plaatsen in het magnetisch veld van
de zender: de traceerpunten en de traceerlijn. De ontvanger kan de traceerpunten niet van elkaar
onderscheiden. Het zijn vergelijkbare punten in het magnetisch veld van de zender, voor en achter de
zender. Het FLP bevindt zich voor de zender en het achterste traceerpunt (RLP) bevindt zich achter de
zender. (In bijlage B vindt u meer informatie over het magnetisch veld van de zender.)
De LL staat haaks op de lengte-as van de zender en stelt de positie van de zender voor tussen het FLP en
het RLP (voorste en het achterste traceerpunt).
De zender kan optimaal getraceerd worden wanneer de positie, de bewegingsrichting en de diepte van de
zender nauwkeurig bekend zijn. De bewegingsrichting en de positie van de zender kunnen bepaald
worden op de lijn tussen het FLP en het RLP. De LL snijdt het midden van de lijn tussen het FLP en het
RLP wanneer de ontvanger exact op de lijn tussen het FLP en het RLP geplaatst wordt. De volledige
procedure voor traceren wordt verderop in dit hoofdstuk beschreven in de paragraaf Standaardmethode
om de zender te traceren.
Merk op dat het RLP en het FLP zich op dezelfde afstand van de LL bevinden wanneer de zender
LET OP: Als de neiging van de zender groter wordt dan ±30% (of ±17°) en/of de zender zich op een
grotere diepte dan 15 ft (4,5 m) bevindt, zal de positie van de traceerlijn zich iets voor of achter
de huidige positie van de zender bevinden. In deze gevallen wordt de op het display van de
ontvanger weergegeven diepte de geprojecteerde diepte genoemd (zie bijlage B).
56
Bovenaanzicht
(omlaag)
Boor-
machine
RLP
Lengte-as
Zijaanzicht
Grondpeil
Boor-
machine
RLP
Zender
Relaties tussen het FLP, RLP (achterste traceerpunt)
en de LL, gezien vanaf boven en vanaf de zijkant.
waterpas gehouden wordt.
LL
FLP
Zender
LL
FLP
Bedieningshandleiding DigiTrak
®
F2™