Traceren
Stoorsignalen: wat zijn stoorsignalen
en hoe controleert u die
Voor u gaat boren (of beter, voordat u een offerte voor een project uitbrengt) is het belangrijk dat u de
interferentie op het boortraject in kaart brengt. Interferentie heeft een nadelige invloed op het zendbereik
van de zender en kan fluctuaties in de uitlezingen en vertragingen in het werk veroorzaken. Interferentie
wordt veroorzaakt door twee soorten bronnen: actieve en passieve.
Actieve interferentie is ook wel bekend als elektrische interferentie of achtergrondruis en kan allerlei
effecten hebben op de F2-traceerapparatuur. De meeste elektrische apparaten zenden signalen uit die
invloed kunnen hebben op de mogelijkheid om het gereedschap nauwkeurig te traceren of de
neiging/rolpositie goed te bepalen. Voorbeelden van zenders die stoorsignalen uitzenden zijn onder
andere
detectielussen
voor
verkeerslichten,
onzichtbare
omheiningssystemen,
kathodische
beschermingen,
CAI-kabels,
glasvezeltraceerleidingen,
nutsdataleidingen,
beveiligingssystemen,
elektriciteitsleidingen en telefoonlijnen. U kunt de aanwezigheid van actieve interferentie testen met uw F2-
systeem. Meer informatie hierover vindt u in de paragraaf Controleren op achtergrondruis.
Passieve interferentie kan de hoeveelheid signalen die de ontvanger van de zender ontvangt
verminderen, waardoor de diepte-uitlezingen hoger dan verwacht zullen zijn of het signaal volledig
tegengehouden wordt. Voorbeelden van passieve interferentie zijn metalen voorwerpen (zoals leidingen,
betonwapeningen, rijplaten, gaasafrasteringen of voertuigen). Twee andere voorbeelden van passieve
interferentie zijn zoutwater-/zoutkoepels en geleidende aarde, zoals ijzerhoudende grond. U kunt de
aanwezigheid van passieve interferentie niet testen met uw F2-systeem. De beste manier om de
aanwezigheid van passieve interferentie op te sporen is een grondig terreinonderzoek, voorafgaand aan
het eigenlijke boren.
De eerste stap is vertrouwd worden met de mogelijke aanwezigheid van interferentie in het beoogde
boortraject.
De
volgende
stap
is
het
uitvoeren
van
een
controle
op
elektrische
interferentie/achtergrondruis.
Controleren op achtergrondruis
Schakel de zender uit en schakel dan de ontvanger in. Loop vervolgens over het beoogde boortraject en
houd daarbij de signaalsterkte op het display van de ontvanger in de gaten. Noteer waar de signaalsterkte
verandert. Over het algemeen moet de achtergrondruis ten minste 150 eenheden lager zijn dan de
signaalsterkte van de zender wanneer deze gemeten wordt op de grootste diepte in het boortraject. In de
onderstaande figuur is in het gebied tussen de twee rode vlaggen (het probleemgebied) een sterkere
achtergrondruis.
Beoogd boortraject
Probleemgebied
Achtergrondruis
Controle van de signaalsterkte achtergrondruis (een persoon; geen zender)
®
Bedieningshandleiding DigiTrak
F2™
61