7.6.2 Vaste MASTER
Dit is de standaardinstelling van de pompregeling. De FDU
regelt de Master-pomp, die altijd draait. De relaisuitgangen
starten en stoppen de andere pompen, P1 tot en met P6,
afhankelijk van de flow/druk. Binnen deze configuratie kun-
nen maximaal 7 pompen worden geregeld, zie Fig. 39. Om
de levensduur van de extra pompen gelijk te trekken, kun-
nen de pompen worden gekozen op basis van de runtijdhis-
torie van iedere pomp.
R:SlavePump6
R:SlavePump5
FDU
R:SlavePump4
MASTER
R:SlavePump3
R:SlavePump2
R:SlavePump1
PM
P1
(NG_50-PC-4_1)
Zie menu:
[393] Aandr. Keuze
[39H] to [39N] Run Tijd 1 - 6, Pomp
[554] t/m [55C] Relais
Fig. 39 Vaste MASTER-regeling
LET OP: De pompen KUNNEN verschillende vermogens
hebben. De MASTER-pomp MOET echter altijd de groot-
ste zijn.
7.6.3 Wisselende MASTER
Met deze functie is de Master-pomp niet continu gekoppeld
vast aan de FDU. Na inschakelen of herstarten van de VSD
na een stop of slaapmodus wordt de Master-pomp gekozen
via het relais dat is ingesteld op functie PompMaster X. In
sectie 7.6.7 op pagina 40 vindt u een gedetailleerd bedrad-
ingsschema met 3 pompen. Het doel van deze functie is dat
alle pompen gelijkmatig worden gebruikt, zodat de levensd-
uur van alle pompen, inclusief de Master-pomp, gelijk wordt
getrokken. Met deze functie kunnen maximaal 6 pompen
worden geregeld.
Emotron AB 01-3694-03r1a
P2
P3
P4
P5
P6
R: SlavePump6
R: SlavePump5
R: SlavePump4
FDU
R: SlavePump3
MASTER
R: SlavePump2
R: SlavePump1
R: MasterPump6
R: MasterPump5
R: MasterPump4
R: MasterPump3
R: MasterPump2
R: MasterPump1
(NG_50-PC-5_1)
P1
Zie menu:
[393] t/m [396]
[553] t/m [55C]
Wisselende MASTER-regeling
Fig. 40
LET OP: De pompen MOETEN allemaal hetzelfde ver-
mogen hebben.
7.6.4 Feedback 'Status'-ingang
In dit voorbeeld worden de extra pompen geregeld door een
ander soort aandrijving (bijv. softstarter, FO enz.). De
digitale ingangen op de I/O-print kunnen worden gepro-
grammeerd als "Fout"-ingang voor iedere pomp. Als een
aandrijving uitvalt, zal de digitale ingang dit bewaken en zal
de POMPREGELING die specifieke pomp niet meer
gebruiken en automatisch overschakelen op een andere aan-
drijving. Dat betekent dat de regeling doorgaat zonder deze
(defecte) aandrijving te gebruiken. Deze functie kan ook
worden gebruikt om een bepaalde pomp handmatig stop te
zetten voor onderhoud, zonder het hele pompsysteem uit te
schakelen. Natuurlijk worden de maximale flow/druk dan
beperkt tot het maximale pompvermogen van de resterende
pompen.
P2
P3
P4
P5
P6
Hoofdfuncties
37