Controlprint
Fig. 24 Elektromagnetische (EM) afscherming van stuursigna-
alkabels.
LET OP: Elke installatie moet zorgvuldig worden gecon-
troleerd vóór het treffen van de juiste EMC-maatregelen.
4.5.5 Stroomsignalen ((0)4-20 mA)
Een stroomsignaal zoals (0)4-20 mA is minder gevoelig voor
storingen dan een signaal van 0-10 V, omdat het is aangeslo-
ten op een ingang met een lagere impedantie (250 Ω) dan
een spanningssignaal (20 kΩ). Wij adviseren daarom met
klem om stroomstuursignalen te gebruiken wanneer de
kabels langer zijn dan een paar meter.
22
Besturingsaansluitingen
Druksen-
sor
(voorbee-
ld)
Externe besturing
(bijv. in metalen behuiz-
ing)
Bedieningsconsole
4.5.6 Getwiste kabels
Analoge en digitale signalen zijn minder gevoelig voor inter-
ferentie als de kabels waarover ze lopen "getwist" zijn. Dit is
zeker aan te bevelen als er geen afscherming gebruikt kan
worden. Door het twisten van de draden worden de bloot-
gestelde oppervlakken geminimaliseerd. Dit betekent dat er
in de stroomkring voor geen enkel hoogfrequent (HF) inter-
ferentieveld een spanning kan worden opgewekt. Voor een
PLC is het daarom belangrijk dat de retourleiding in de nab-
ijheid van de signaaldraad blijft. Het is belangrijk dat het
dradenpaar volledig over 360° getwist is.
4.6
Aansluiten van opties
De optieprints worden verbonden met behulp van de
optionele connectoren X4 of X5 op de controlprint, zie Fig.
21, pagina 17 en gemonteerd boven of naast de controlprint,
afhankelijk van de versie en grootte van de FO. De ingangen
en uitgangen van de optiekaarten worden op dezelfde
manier aangesloten als andere stuursignalen.
Emotron AB 01-3694-03r1a