MAN0443_Uitgave 14_01-2010
05701-M-5001 A03249
HOOFDSTUK 4 - INSTALLATIE
8.
Er zijn twee kasten beschikbaar, een 8-weg voor het 8-weg rack met
toegang aan de voorkant en een 16-weg voor het 16-weg rack met toegang
aan de voorkant.
De kast moet als volgt aan een wand of aan een ander geschikt verticaal
oppervlak bevestigd worden:
(1)
(2)
(3)
(4)
Opmerking: De montagebeugels accepteren een schroef met een max.
(5)
(6)
(7)
(8)
(9)
(10) Sluit en vergrendel de kast.
Schakel de stroom naar de System 57 pas in wanneer de
inbedrijfsnemingsprocedure doorgelezen en begrepen is. Zie deel 5.
DE KAST INSTALLEREN
Breek de kabelingangen aan de onderkant uit, zoals benodigd voor
de systeembekabeling en plaats de pakkingen voordat u de kast
monteert.
Bevestig de vier meegeleverde montagebeugels aan de kast.
Gebruik de aangegeven afmetingen en markeer de positie van de
montagegaten op het montageoppervlak.
Boor en plug de montagegaten, zoals benodigd.
diameter van 10 mm.
Bevestig de kast op zijn plaats met geschikte bevestigingsschroeven.
Plaats het System 57 rack en het ac-naar-dc-voedingstoestel (indien
benodigd) in de kast, zoals aangegeven.
Leid de kabels door de pakking naast de veldklemmenblokken.
Zo mogelijk houdt u de sensorkabel(s) gescheiden van de overige
bedrading.
Bereid de kabeleinden voor en sluit ze aan op de veldinterface/
relaiskaartklemmen. Houd voldoende kabel over zodat het rack
teruggetrokken kan worden als de installatie in de toekomst uitgebreid
moet worden. Raadpleeg hoofdstuk 2 voor identificatie van de
klemmen.
Zorg ervoor dat de kast goed is geaard door een geschikte aardkabel
aan de aardpen in het onderste kastpaneel aan te sluiten.
OPGELET
4-13
5701 Regelsysteem