MAN0443_Uitgave 14_01-2010
05701-M-5001 A03249
HOOFDSTUK 4 - INSTALLATIE
14.
14.1 Relaisuitgangen
Opmerking: 1.
Als er netstroom op de relaiscontacten is aangesloten:
Er zijn vier relaiskaarttypes die allemaal andere alarmrelaisvermogens
hebben (raadpleeg hoofdstuk 2, deel 5).
De bekabeling naar de relais moet zo mogelijk weg gehouden worden van
de sensorbekabeling, vooral de kabels die de netstroom dragen. Op de
volgende afbeelding staan de relaiscontactaansluitingen, zoals aangegeven
op het klemmenblok.
Gedeactiveerde en geactiveerde relais die de contactposities tonen
UITGANGAANSLUITINGEN
Het FOUT relais is permanent geconfigureerd voor nor-
maal GEACTIVEERDE werking in de niet-foutconditie.
2.
Tenzij de relaiskaart met hoge integriteit wordt gebruikt,
is het BLOKKEREN-relais (indien aanwezig) permanent
geconfigureerd voor een normale GEDEACTIVEERDE
werking in de niet-geblokkeerde conditie.
3.
De alarmrelais kunnen geconfigureerd zijn voor normaal
geactiveerde of normaal gedeactiveerde werking.
Raadpleeg de het configuratieblad of gebruik het
relaisscherm van de engineering interfacesoftware om
de configuratie vast te stellen.
a.
moet de ac-voeding een zekering hebben van maximaal 5A.
b.
moet een veilige aardverbinding tot stand gebracht worden met
de aardaansluiting van de relaiskaart.
Geactiveerde
contactpositie
Gedeactiveerde
contactpositie
OPGELET
4-61
5701 Regelsysteem
Com
NO
NC
Com
NO
NC