Veredelingsmiddel
Alle werktuigen zijn uitgerust met een kneuzerrotor met
polyethyleen (PE) vingers. De kneuzerrotor draait met
een snelheid van 860 RPM.
Om de kneuzer af te stellen, wijzigt u de afstand tussen
de kneuzerplaat (1) en de kneuzervingers (2).
Om het kneuzen af te stellen, verplaats u de hendel (3) in
een van de drie beschikbare standen op de beugel (4).
Als de hendel op (A) staat, is de afstand tussen de kneu-
zerplaat en de rotor klein. In stand (B) is dit een gemid-
delde afstand en in stand (C) is dit een lange afstand.
In het algemeen zorgt een korte afstand voor sterk kneu-
zen, terwijl een grote afstand een gemiddeld kneusresul-
taat oplevert.
Pas de afstelling voor het kneuzen aan de rijsnelheid
vooruit aan en aan het gewas. Begin met een basisin-
stelling van de hendel in de middelste stand (B).
6 - BEDIENING VOOR WERKZAAMHEDEN
6-12
1
ZEIL18HT00507AA
2
ZEIL18HT00329AA