De in de fabriek uitgevoerde tests van de draaiende
delen van het werktuig geven een foutloos resultaat. Ga
desondanks voordat u het werktuig in gebruik neemt als
volgt te werk:
1. Laat de maaieenheid zakken tot de werkstand voordat
u de aandrijftransmissie inschakelt.
2. Start het werktuig op een laag toerental (tpm).
3. Controleer met open achterruit en zonder gehoorbe-
scherming of er geen ongewone, knarsende of klop-
pende geluiden zijn.
4. Verhoog het toerental.
5. Controleer bij het juiste toerental of er merkbare tril-
lingen zijn. Controleer de beschermkappen op onge-
bruikelijke trillingen.
OPMERKING: Als u twijfelt, stopt u de trekker en het
werktuig meteen.
6. Laat de draaiende delen handmatig draaien en con-
troleer of het werktuig probleemloos draait.
7. Controleer het werktuig op zicht op mogelijke fouten
(zoals verbrande of weggeschuurde lak).
8. Zorg indien nodig voor geautoriseerde assistentie.
OPMERKING: Wegens de lagere centrifugale kracht bij
een lager toerental kunnen de messen de beschermings-
platen op de maaibalk raken. Het geluid daarvan moet
verdwijnen bij het normale toerental tijdens het werk.
OPMERKING: De maaibalk onder de schijven wordt erg
heet. De kleur van de maaibalk wordt donkerder na en-
kele werkuren.
Nadat u het werktuig heeft gecontroleerd en als u het voor
een langere tijdspanne wenst te controleren, sluit u de
achterruit of draagt u een gehoorbescherming.
4 - BEDIENINGSINSTRUCTIES
4-3