6 - BEDIENING VOOR WERKZAAMHEDEN
Werken in het veld
Voordat u in het veld gaat werken, moet u het werktuig op
de juiste manier worden aangesloten. Controleer of de
maaieenheid in de werkstand staat en stel de veerkracht-
regeling correct af, zoals beschreven in de vorige secties.
Sluit de aftakas zorgvuldig aan en verhoog het toerental
tot het juiste aantal omwentelingen per minuut voordat u
in het gewas werkt.
OPMERKING: Wanneer u het veld maait, moet u de en-
kelwerkende hydraulische uitgang instellen om de maai-
eenheid in zweefstand omhoog te brengen.
De snelheid varieert van 6 – 20 km/h (3.73 – 12.43 mph)
afhankelijk van het gewas en de werkomstandigheden.
OPMERKING: Houd het veld zoveel mogelijk vrij van ste-
nen en andere voorwerpen.
OPMERKING: Zelfs als het werktuig goed is afgesteld
en correct werkt, kan de maaieenheid stenen en andere
voorwerpen die zich in het veld kunnen bevinden, uitwer-
pen. Daarom mag niemand in de buurt van de maaieen-
heid staan als de omstandigheden in het veld onbekend
zijn. Wees vooral voorzichtig als u werkt langs openbare
wegen of in de buurt van openbare voorzieningen (scho-
len, parken, enz.).
LET OP: Ofschoon het mogelijk is, mag u nooit achteruit-
rijden met de maaieenheid in de werkstand. De maaieen-
heid werkt alleen goed als u vooruitrijdt. U riskeert schade
als u achteruitrijdt met het werktuig in de transportstand.
Draaien
Rijd altijd langzaam bij keren op de kopakker en tijdens
rijden met de maaieenheid omhoog.
LET OP: Als u keert bij hoge snelheid kan de maaieen-
heid in de ophanging in beweging komen en in aanraking
komen met de grond.
Stoppelhoogte
Om de stoppelhoogte aan te passen, verandert u de
lengte van de topstang.
Wanneer de ophanging horizontaal is, heeft de maaibalk
(1) een voorwaartse helling van 3°. Dit resulteert in een
theoretische stoppelhoogte (a) van 38 mm (1.50 in).
1
ZEIL18HT00824AA
6-10