Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking enkele seconden.
Brandt bij een draaiende motor
Voorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand
zetten, keuzehendel in stand N
zetten.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐
stroom verlaten zonder hierbij an‐
dere weggebruikers te hinderen.
4. Ontsteking uitschakelen.
Instrumenten en bedieningsorganen
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk
zwaarder.
De sleutel niet uitnemen voordat
de auto helemaal stilstaat, omdat
het stuurslot anders plotseling kan
worden geactiveerd.
Het oliepeil controleren alvorens de
hulp van een werkplaats in te roepen
3 104.
Motoroliepeil laag
S brandt geel.
Het motoroliepeil wordt automatisch
gecontroleerd.
Brandt bij een draaiende motor
Laag motoroliepeil. Motoroliepeil con‐
troleren en eventueel motorolie bijvul‐
len 3 104.
Te laag brandstofpeil
Y brandt of knippert geel.
Brandt
Brandstofpeil te laag.
Knippert
Brandstofvoorraad opgebruikt. On‐
middellijk bijtanken. Tank nooit leeg‐
rijden.
Onregelmatige brandstoftoevoer kan
tot oververhitting van de katalysator
leiden 3 89.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 108.
Grootlicht
P brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht en
bij lichtsignaal 3 77.
Mistlamp
> brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde voorste
mistlampen 3 79.
Mistachterlicht
r brandt geel.
71