28
Sleutels, portieren en ruiten
Antidiefstalbeveiliging
Diefstalalarmsysteem
Het bewaakt:
■ Portieren, achterklep, motorkap,
■ Passagiersruimte,
■ Hellingshoek van de auto, bijv. bij
het wegslepen,
■ Contact.
9 Waarschuwing
Niet inschakelen als er zich perso‐
nen in de auto bevinden! Ontgren‐
delen van de binnenzijde is niet
mogelijk.
Let op
Wijzigingen in het interieur van de
auto, bijvoorbeeld het aanbrengen
van stoelbekledingen, zijn mogelijk
van invloed op de bewaking van de
passagiersruimte.
Inschakelen met de
afstandsbediening
Alle portieren, ruiten en de motorkap
moeten gesloten zijn.
Binnen 10 seconden p tweemaal in‐
drukken.
Indien de ontsteking ingeschakeld
was, moet het bestuurdersportier ge‐
opend en gesloten worden opdat het
diefstalalarmsysteem zou kunnen
worden ingeschakeld.
Inschakelen zonder interieur- en
hellingshoekbewaking
Schakel de bewaking van het interi‐
eur en de hellingshoek van de auto uit
als u dieren in de auto achterlaat, om
te voorkomen dat hoge ultrasone to‐
nen of bewegingen het alarm active‐
ren. Ook uitschakelen wanneer de
auto op een veerboot of een trein
staat of als het interieur van de ge‐
parkeerde auto warm wordt.
1. De achterklep en motorkap slui‐
ten.