Richtingaanwijzer
O brandt of knippert groen.
Knippert
De controlelamp knippert bij inge‐
schakelde richtingaanwijzer of nood‐
knipperlichten.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Vervangen van lampen 3 109. Zeke‐
ringen 3 116. Richtingaanwijzers
3 79.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Brandt bij een draaiende motor: Sto‐
ring in de airbagsystemen of het sys‐
teem van de gordelspanners.
9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Instrumenten en bedieningsorganen
Airbagsysteem, gordelspanners
3 41, 3 39.
Laadsysteem
p brandt of knippert rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het aanslaan
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet geladen. Motorkoeling wordt mo‐
gelijk onderbroken. Bij een dieselmo‐
tor kan de rembekrachtiging dienst
weigeren. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Multifunctionele
controlelamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het aanslaan
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐
teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Knippert bij een draaiende
motor
Storing die schade aan de katalysator
kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert. On‐
middellijk hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Service-indicatie
A brandt of knippert geel.
Brandt bij een draaiende motor
Storing in de motor- of versnellings‐
bakelektronica. Elektronica schakelt
over op een noodloopprogramma.
Het brandstofverbruik neemt mogelijk
toe en het rijgedrag van de auto kan
verslechteren.
Kan de storing niet worden verholpen
door opnieuw te starten, dan de hulp
van een werkplaats inroepen.
69