Functiebeschrijving
Extra verwarmingen
Mengklep voor externe warmteopwekker
■
Als de ketelwatertemperatuur van de externe warm-
teopwekker "Min. aanvoertemp. mengklep ext.
warmtegenerator OPEN 7B05" tijdens een
bestaande aanvraag onderschrijdt, is met "Vrijgave
min. temp.behoud ext. WE 7B10" voor de meng-
klep volgend gedrag instelbaar:
De mengklep blijft in de regelwerking tot de aan-
–
vraag van de externe warmteopwekker niet meer
bestaat.
–
Mengklep gaat dicht. De mengklep opent pas dan
weer als "Min. aanvoertemp. mengklep ext.
warmtegenerator OPEN 7B05" berreikt is.
Om warmteverliezen aan de mengklep te compense-
ren, kan met "Max. verhoging aanvoertemp.
externe warmtegenerator 7B0B" de aanvoertem-
peratuur van de externe warmteopwekker in vergelij-
king met de vereiste gewenste aanvoertemperatuur
van de installatie verhoogd worden.
Wat te doen bij een storing
■
Als 2 h na het inschakelen van de externe warmte-
opwekker de "Min. aanvoertemp. mengklep ext.
warmtegenerator OPEN 7B05" nog niet bereikt is,
toont de warmtepompregeling de storingsmel-
ding "E1 Ext. warmtegenerator" .
Uitschakelcriteria
■
De warmtepompregeling schakelt de externe warm-
teopwekker uit als de beide volgende voorwaarden
vervuld zijn:
–
"Min. looptijd externe warmtegenerator 7B06"
is verstreken.
–
De aanvoertemperatuur van de installatie ligt
gedurende de "Nalooptijd externe warmtegene-
rator 7B07" boven de gewenste waarde.
Tapwaternaverwarming
Zie hoofdstuk "Tapwaternaverwarming met extra ver-
warmingen" op pagina 43.
Veiligheidsfuncties
Om de warmtepomp tegen te hoge aanvoer- en retour-
temperaturen te beschermen, bevat de warmtepomp-
regeling geen veiligheidsfuncties voor de externe
warmtegenerator.
Verwarmingswater-doorstroomtoestel
Als extra warmtebron kan in het secundaire aanvoer-
circuit een elektrisch verwarmingswater-doorstroom-
toestel worden ingebouwd.
Afhankelijk van het type warmtepomp is het verwar-
mingswater-doorstroomtoestel in de fabriek in de
warmtepomp ingebouwd of als accessoire verkrijgbaar.
40
(vervolg)
Daarom moeten volgende veiligheidstemperatuurbe-
grenzers (schakeldrempel telkens 70 °C) worden
gebruikt.
■
Kamerverwarming:
2 veiligheidstemperatuurbegrenzers op de volgende
posities voorzien:
Aanvoer secundair circuit verwarmingswater-door-
–
stroomtoestel (indien aanwezig)
–
Retour secundair circuit (tussen warmtepomp en
buffer)
Beide veiligheidstemperatuurbegrenzers moeten
elektrisch zodanig zijn aangesloten dat steeds de
externe warmtegenerator en de secundaire pomp
worden uitgeschakeld.
Opmerking
–
Wanneer de retourtemperatuur in het secundaire
circuit 67 °C overschrijdt, wordt de secundaire
pomp niet ingeschakeld.
Als op het einde van de "startvertraging com-
–
pressor 5008" de retourtemperatuur in het secun-
daire circuit boven de max. aanvoertemperatuur
secundair circuit min 7 K ligt, wordt de compressor
niet ingeschakeld.
■
Tapwaternaverwarming:
1 veiligheidstemperatuurbegrenzer op de volgende
positie voorzien:
Retour secundair circuit (tussen warmtepomp en
–
warmwaterboiler)
De veiligheidstemperatuurbegrenzer moet elektrisch
zo aangesloten zijn dat ofwel de circulatiepomp voor
de boilernaverwarming uitgeschakeld of de 3-weg-
omschakelklep "Verwarmen/tapwateropwarming"
op "verwarmen" ingesteld wordt.
Vorstbescherming
Wanneer de ketelwatertemperatuur onder 5 °C daalt,
schakelt de warmtepompregeling de externe warmte-
generator voor de duur "Min. looptijd externe warm-
tegenerator 7B06" in.
Afhankelijk van de warmtebehoefte kunnen 2 vermo-
gensniveaus (bijv. 3 en 6 kW) van het verwarmingswa-
ter-doorstroomtoestel afzonderlijk aangestuurd wor-
den. Bij een hoge warmtebehoefte kan de warmte-
pompregeling beide trappen tegelijk inschakelen: bijv.
≙
3 kW + 6 kW = 9 kW (
vermogenstrap 3)