Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden
scherpgesteld
Onderwerpen met weinig contrast, zoals een blauwe lucht of vlakke oppervlakken in
effen kleuren, of andere gevallen waarin details van highlights of schaduwen worden
uitgebeten.
Onderwerpen bij weinig licht.
Strepen en andere patronen met alleen een horizontaal contrast.
Onderwerpen met zich herhalende patronen (bijvoorbeeld: vensters in een
wolkenkrabber, toetsenborden, enzovoort).
Dunne lijnen en contouren van het onderwerp.
Een lichtbron waarvan de helderheid, de kleur en het patroon steeds veranderen.
Avondopnamen of opnamen bij fel licht.
Het beeld flikkert bij TL-licht of bij ledlampverlichting.
Hele kleine onderwerpen.
Onderwerpen aan de rand van het scherm.
Reflecterende onderwerpen of onderwerpen met heel veel tegenlicht (bijvoorbeeld:
auto's met een zeer reflecterende carrosserie, enzovoort.)
Onderwerpen die zowel dichtbij als veraf door een AF-punt worden gedekt (bijvoorbeeld
een dier in een kooi enzovoort).
Onderwerpen die binnen het AF-punt blijven bewegen en niet stil kunnen houden
vanwege cameratrillingen of een onscherp onderwerp.
AF wanneer het onderwerp zeer onscherp is.
Wanneer met een soft-focuslens een soft-focuseffect wordt toegepast.
Wanneer een filter voor een speciaal effect wordt gebruikt.
Ruis (lichte puntjes, strepen enzovoort) is zichtbaar op het scherm tijdens AF.
AF-bereik
Het beschikbare bereik voor automatische scherpstelling varieert afhankelijk van de
gebruikte lens, de aspect ratio en of u functies gebruikt zoals digitale beeldstabilisatie van
films.
195