Inbedrijfstelling
Gasaansluiting
Gasaansluiting
De gasleidingen en -kleppen, evenals
de instrumentengroep, moeten worden
geïnstalleerd en gebruikt in
overeenstemming met de geldende
bouwvoorschriften en -normen.
De aansluiting tussen het
gasdistributienet en het gasblok moet
worden uitgevoerd door daartoe
bevoegd personeel.
Alle componenten van het gasblok
moeten geplaatst en gemonteerd
worden zonder knikken, zonder torsie of
andere mechanische belastingen.
De diameter van de leidingen moet zo
worden berekend dat het drukverlies
niet groter is dan 5% van de
voedingsdruk.
Vóór het gasblok en het filter moet een
kwartslag gaskraan (niet meegeleverd)
worden gemonteerd.
De maximale werkdruk van de
stopvoorziening moet overeenkomen
met minstens 1,5 keer de maximale
aansluitdruk. Er moet gezorgd worden
voor een gemakkelijke toegang. Elke
onverwachte inschakeling moet
preventief voorkomen worden. De
werkpositie van de afsluiter moet
duidelijk zichtbaar zijn. De
handbediende klep moet voorzien zijn
van vaste aanslagen in de posities
"OPEN" en "DICHT".
Het filter moet geplaatst worden op een
horizontale leidingen. De verticale
positie van het deksel maakt het
schoonmaken gemakkelijker.
Afhankelijk van de geldende
specificaties, moet de klant zorgen voor
een stopklep met thermische
uitschakeling (niet geleverd).
Alle componenten van het gasblok
moeten beschermd worden tegen
condensatie, indien van toepassing
moet de klant zorgen voor een
condensafscheider (niet geleverd).
De gebruikte schroefverbindingen
moeten conform de geldende normen
zijn (conische uitwendige schroefdraad,
cilindrische inwendige schroefdraad
met afdichting op de schroefdraad).
Voor de instelling en het onderhoud van
de componenten van het gasblok
(gasdrukbewaker, kleppen,
drukregelaar, gasfilter, testbrander,
enz.), moet er voldoende vrije ruimte
zijn (zie technische gegevens).
34
Gaseigenschappen
Voorafgaand aan de installatie moet u
de volgende informatie opvragen bij het
gasbedrijf:
1. Gastype
2. Calorisch vermogen Hu
n
3
(kJ/m
)
3. Maximum CO
-percentage van de
2
rookgassen
4. Gasaansluitdruk en restdruk
Controle van het gastype
Vóór het aansluiten van de brander op
de gastoevoerleiding, moet u het
beschikbare gastype en het
brandertype controleren, door deze te
vergelijken met de gegevens op het
typeplaatje van de brander
(aangebracht op de brander).
Let op dat de beschrijving van de
brander en het gastype identiek zijn aan
de gegevens op het typeplaatje.
Gasingangsdruk
Er moet een minimale aansluitdruk
beschikbaar zijn stroomopwaarts van
de gasklep van de brander, om de
goede werking van de brander te
kunnen garanderen.
Bij het installeren van de kleppen en van
de instrumentengroep, moet u zich
houden aan de montageinstructies van
de betreffende fabrikanten (bij de
apparaten gevoegd). De afmetingen
van de op de brander aangesloten
gasleiding moeten conform de
maximale doorstroming en beschikbare
druk zijn.
Voor het bepalen van de nominale
boring "DN" van de gaskleppen en van
de instrumentengroep, moet u
rekening houden met de weerstand
van het rookgaskanaal van de ketel
en de gasdrukverliezen van de
brander, van de kleppen en van de
instrumentengroep.
Let op!
Controleer of er geen vuil en
ongerechtigheden aanwezig zijn vóór
de montage en de inbedrijfstelling van
het gasblok, van de
onderbrekingskleppen en van de
verbindingen.
Gasvoedingstoestel
Het gasvoedingstoestel kan direct op de
hoofdgasaanvoer worden aangesloten.
Houd u aan de volgorde en de
stroomrichting (pijl op het
branderhuis) van de gasblokken.
Voorafgaand aan de installatie en de
inbedrijfstelling, controleert u of er geen
vuildeeltjes en ongerechtigheden op de
kleppen en de verbindingen aanwezig
zijn. Met het oog op de goede
omstandigheden voor het starten,
moet de afstand tussen de brander
09/2011 - Art. Nr. 4200 1041 5000A
en de gasstopklep zo kort mogelijk
zijn.
Dichtheidscontrole
De gasleiding stroomopwaarts van het
3
= kWh/m
gasblok moet worden geïnstalleerd in
overeenstemming met de geldende
voorschriften, en gecontroleerd op de
afwezigheid van lekken, ontlucht en
conform gecertificeerd door een
gasbedrijf. De dichtheid van de
schroefverbindingen en de
flensafdichtingen moet worden
gecontroleerd (door middel van een
druktest). De afdichtingscontrole moet
worden uitgevoerd onder druk met
behulp van goedgekeurde,
anticorrosieve schuimmiddelen. Het
resultaat van de afdichtingscontrole is
verplicht gecertificeerd voor
stoomketels.
Ontluchten
Belangrijk!
Voor het in werking stellen van de
brander of na
reparatiewerkzaamheden, moet de
complete gastoevoerleiding worden
ontlucht, evenals het gasblok in een
open atmosfeer (bijvoorbeeld met
behulp van een buigzame slang),
waarbij ieder risico moet worden
vermeden.
In geen geval mag de gasleiding
worden ontlucht in het ketelhuis of
de verbrandingsruimte!
Gebruik een controlebrander om te
controleren of de gasdoorstroomzones
geen brandbaar gas bevatten.
Ondersteuning
Het gasblok en zijn accessoires moeten
worden ondersteund door een
verstelbare ondersteuning
(telescopische steun) of soortelijk
toestel tijdens en na de installatie
(bijvoorbeeld aan het filter en de klep).
Afdichting
Wij adviseren een gemakkelijk los te
maken verbinding te monteren (met
vlakke afdichtvlakken) om reparaties
aan de ketel te vergemakkelijken en het
mogelijk te maken dat de deur van de
ketel naar buiten kan opendraaien,
indien van toepassing.