Service
Problemen
Gaslucht en gasgevaar
• De brander stoppen
• Gasonderbrekerklep sluiten
• Open vlam en vuur op afstand houden
• De noodstopknop onderbreken
• Goed ventileren
• Het gasbedrijf en de klantenservice
waarschuwen.
• Volgens DIN 4788 is het herstellen van
veiligheidsorganen niet toegestaan. Het
vervangen ervan door originele
onderdelen van dezelfde kwaliteit is
echter wel toegestaan.
Wat u moet doen in een gevaarlijke
situatie
• De noodstopknop onderbreken.
• De brandstofkleppen sluiten.
• Als u een gaslucht ruikt, het gasbedrijf
waarschuwen.
• Voor het blussen van brand geschikte
brandblussers gebruiken, bijvoorbeeld
brandblussers volgens DIN 14 406,
Besturingsprogramma in geval van
storing en weergave van de storingen
LFL 1... /LGK...
LFL 1.../LGK...
a - b Programma van de inbedrijfstelling
b-b' Op bepaalde tijdvarianten;
wachtstand van de automaat tot de
automatische uitschakeling na de
inbedrijfstelling van de brander
(b'= werkpositie van de automaat).
b(b')-aProgramma van de naventilatie
na het uitschakelen van de
regeling. In de startpositie "a"
onderbreekt of begint de automaat
automatisch - bijvoorbeeld na het
verdwijnen van de storing - direct
een nieuwe inschakeling van de
brander.
Duur van de veiligheidstijd op
branders met 1 buis
Duur van de veiligheidstijd op
branders met ontstekingsgasklep.
Bij alle storingen wordt de
brandstofaanvoer altijd direct
onderbroken. De automaat stopt
gelijktijdig en dus ook de aanwijzer van
de plaats van de storing. Het symbool
boven het afleesmerkteken geeft de
aard van de storing aan:
brandklasse B,C.
• Werkzaamheden aan drukbewakers,
servomotoren, begrenzers en automaten,
evenals aan andere veiligheidssystemen,
mogen uitsluitend uitgevoerd worden door
de betreffende fabrikant of een door hem
voor deze apparatuur gemachtigde
technicus.
• Onze garantie vervalt door
werkzaamheden die zijn uitgevoerd door
derden
Bij een storing in de installatie moeten
eerst de basisvoorwaarden voor een
normale werking worden gecontroleerd.
Uit te voeren controles:
1. Is de brandstof aanwezig, is deze
aanwezig in de leidingen en is de
voedingsdruk voldoende?
2. Krijgt de installatie elektrische voeding?
3. Werken alle regel- en veiligheids- en
regeltoestellen, zoals thermostaten,
Geen starten, want er is op klem
(8) geen signaal "DICHT" van de
eindeloopschakelaar voor de
luchtklep "DICHT", of omdat een
contact niet is gesloten tussen klem
(12) en (4) of (4) en (5); niet alle
contacten van alle bedienings- en
veiligheidsorganen in het
besturingscircuit zijn gesloten
(bijvoorbeeld lucht- of
gasdrukbewaker, temperatuur- of
druksensor, temperatuur- of
drukregelaar).
Onderbreking van de
inbedrijfstelling, omdat het
signaal "OPEN" van de
eindeloopschakelaar voor de
"OPEN" positie van de luchtklep
ontbreekt op klem (8). Controle en
afstelling van de betreffende
eindeloopschakelaar is nodig.
Veiligheidsstand door ontbreken
van de indicatie van de luchtdruk
bij het begin van de controle van de
luchtdruk. Na dit moment
veroorzaakt iedere afwijking van
de luchtdruk ook een
veiligheidstand!
Veiligheidsstand na een storing in
het vlambewakingscircuit
Onderbreking van de
inbedrijfstelling, omdat het
signaal van de positie van
eindeloopschakelaar voor het
minimale vermogen (luchtklep in
"positie minimaal vermogen")
ontbreekt op klem (8). Controleer
de betreffende
eindeloopschakelaar en stel deze
in.
1
Veiligheidsstand door het
ontbreken van het vlamsignaal aan
het einde van de (1e)
veiligheidstijd.
09/2011 - Art. Nr. 4200 1041 5000A
veiligheidsbegrenzers,
droogloopbeveiliging,
eindeloopschakelaars correct en zijn zij
correct ingesteld? Als het probleem niet
wordt veroorzaakt door bovengenoemde
punten, controleer dan nauwkeurig de
verschillende functies van de brander.
Beginsituatie:
De brander is buiten werking gesteld,
vergrendeld in de storingspositie. Oorzaak
van de storing opsporen en verhelpen. De
branderautomaat resetten met de resetknop
en de brander starten.
Niet langer dan 10 sec. op de resetknop
drukken.
Let goed op het verloop van het erop
volgende programma van de inbedrijfstelling.
Met behulp van de storingsindicator van de
branderautomaat en door het observeren van
het startprogramma en van de werking kan
snel een mogelijke oorzaak van de storing
worden bepaald.
Ieder verdwijnen van het vlamsignaal
aan het einde van de veiligheidstijd
veroorzaakt ook een
veiligheidsstand!
2
Veiligheidsstand door het
ontbreken van het vlamsignaal aan
het einde van de (2e) veiligheidstijd
(signaal van de hoofdvlam op de
branders met ontstekingsgasklep).
Veiligheidsstand door het
verdwijnen van het vlamsignaal
tijdens de werking van de brander
of na onvoldoende luchtdruk.
Veiligheidsstand tijdens het
verloop van het stuurprogramma
veroorzaakt door vreemd licht
(bijvoorbeeld vlam niet gedoofd,
brandstofkleppen lek) of na een
storing van het vlamsignaal
(bijvoorbeeld storing in het
vlambewakingscircuit enz.), zie
vlambewaking.
Als de veiligheidsstand op enig ander
moment optreedt tussen het starten
en de voorontsteking die niet wordt
aangegeven door symbolen, is de
oorzaak meestal en te vroeg
vlamsignaal, dat wil zeggen een
storing.
De automaat kan worden gereset na
een storing door de resetknop en het
storingslampje of van buitenaf. Na het
resetten (bijvoorbeeld na het verhelpen
van een storing waardoor de werking
was onderbroken en na een
stroomstoring), gaat de automaat eerst
terug naar de startpositie, omdat de
klemmen 7, 9, 10 en 11 de enige zijn de
spanning krijgen. Daarna begint de
automaat pas met het inschakelen van
de brander.
51