Voorwaarderegeling
= treedt een vastgelegde temperatuurvoorwaarde op, wordt de toerentalregeling actief en
wordt een sensor constant gehouden.
Indien S3 bijvoorbeeld 55°C heeft bereikt (activeringsdrempel), dient de collector op een
bepaalde temperatuur te worden gehouden. Het constant houden van de betreffende sensor
functioneert zoals bij de absolute waarderegeling. Voorbeeld:
Voorwaarderegeling in normaal bedrijf, een opgetreden voorwaarde op sensor S 3
ER N31
leidt tot het constant houden van sensor S 1 . (standaard = --)
Instelbereik:
De drempelwaarde van de voorwaarderegeling bedraagt 55 °C. Bij een
SWE 55
temperatuur van boven 55°C op S3 wordt de toerentalregeling actief. (standaard =
60°C) Instelbereik: 0 tot 99°C in stappen van 1°C
SWR 10 De gewenste waarde van de verschilregeling bedraagt 10 °C. Zodra de
voorwaarde opgetreden is, wordt S1 op 10°C constant gehouden. (standaard =
130°C) Instelbereik: 0 tot 199°C in stappen van 1°C
De voorwaarderegeling "overschrijft" toerentallen uit andere regelprincipes. Hierdoor kan
een vastgelegde voorwaarde de absolute waarde- of verschilregeling blokkeren.
Voorbeeld : Het constant houden van de collectortemperatuur op 60°C met de absolute
waarderegeling wordt geblokkeerd (overschreven), indien de boiler bovenin reeds een
temperatuur van 55°C heeft bereikt => het snel opwarmen van tapwater op een bruikbare
temperatuur is afgerond. Er dient nu met maximaal debiet (en daardoor lager
temperatuurverschil en iets beter rendement) verder te worden geladen. Hiertoe dient als
nieuwe gewenste temperatuur in de voorwaarderegeling een waarde worden opgegeven,
waarbij automatisch het maximale toerental wordt gevraagd (bv. S1 = 10°C).
ER N12 tot ER N65, ER I12 tot ER I65)
ER -- = Voorwaarderegeling is gedeactiveerd.
99