Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Sensorkabels - Technische Alternative UVR 63 Montagehandleiding

Driekrings universele regeling
Inhoudsopgave

Advertenties

Warmwatervoeler: Bij warmwaterbereiding middels een platenwisselaar en een
toerengeregelde pomp is een snelle reactie op veranderingen in de uittredetemperatuur
belangrijk. Daarom dient de warmwatervoeler direct aan de uittredezijde van de
warmtewisselaar te worden gemonteerd. Middels een T-stuk dient de , met een O-ring
afgedichte, ultrasnelle sensor (accessoire) zich in de uitgang te bevinden. De
warmtewisselaar dient daarbij staand met de uittredezijde naar boven te zijn gemonteerd.
Stralingssensor: Bij gebruik in een solarsysteem dient deze sensor parallel aan de
collectororiëntatie te worden gemonteerd. Daartoe deze op de indekkap of op een verlenging
van het montageframe te monteren. Hiervoor beschikt de sensor over een bevestigingspunt,
welke altijd kan worden doorboord.
Ruimtesensor: Deze sensor is voor montage in (woon)ruimtes (als referentieruimte)
bedoeld. De ruimtesensor dient niet in de directe nabijheid van een warmtebron of in de buurt
van ramen gemonteerd te worden.
Buitenvoeler: Deze dient aan de koudste muur (meestal noorden) circa op 2 meter
hoogte te worden gemonteerd. Temperatuurinvloeden van schachten, ramen, ventilatie, etc.
dienen te worden vermeden

Sensorkabels

Alle sensorkabels kunnen met een diameter van 0,5mm2 tot 50m worden verlengd. Bij
deze kabellengte en een Pt1000-temperatuursensor bedraagt de meetfout ca. +1K. Voor
langere kabels of voor een kleinere meetfout is een betreffende grotere diameter
noodzakelijk. De verbinding tussen de voeler en de kabel kan worden gemaakt door eerst de
ca. 4 cm krimpkous over een ader te schuiven en de blanke draden in elkaar te twisten. Is
een van de kabeleindes vertind, dan kan de verbinding worden gesoldeerd.
Daarna wordt de krimpkous over de getwiste, blanke draden geschoven en voorzichtig
verwarmd (bv. met een aansteker) totdat zich deze om de verbinding vast heeft gevormd.
Om schommelingen in waardes te vermijden is voor een storingsvrije signaaloverdracht
erop te letten, dat de sensorkabels niet blootstaan aan negatieve invloeden. Bij het gebruik
van niet afgeschermde kabels dienen de sensorkabels en de 230V-kabels in gescheiden
kabelgoten/ -banen en met een minimale afstand van 5 cm te worden gemonteerd. Worden
er afgeschermde kabels gebruikt, dan dient de afscherming met de sensormassa te worden
verbonden.
60

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave