46
Stoelen, veiligheidssystemen
Voorstoelen
Zitpositie
9 Waarschuwing
Alleen met een correct ingestelde
stoel rijden.
■ Zitvlak zo dicht mogelijk naar de
rugleuning schuiven. De afstand tot
de pedalen zo instellen dat de be‐
nen bij het bedienen van de peda‐
len licht gebogen zijn. De passa‐
giersstoel voorin zover mogelijk
naar achteren schuiven.
■ Schouders zo dicht mogelijk tegen
de rugleuning houden. De hoek van
de rugleuning zo instellen dat u het
stuurwiel met licht gebogen armen
makkelijk kunt vastpakken. Bij het
verdraaien van het stuurwiel con‐
tact blijven houden tussen schou‐
ders en rugleuning. De rugleuning
mag niet te ver achteroverhellen.
De aanbevolen hellingshoek be‐
draagt maximaal ca. 25°.
■ Stuurwiel instellen 3 78.
■ Zithoogte zo instellen, dat
u rondom een goed zicht hebt en
alle instrumenten goed kunt afle‐
zen. Tussen hoofd en dakrand
moet minstens een handbreed tus‐
senruimte zitten. De dijen dienen
licht op de zitting rusten, zonder
druk uit te oefenen.
■ Hoofdsteun instellen 3 44.
■ Hoogte veiligheidsgordel instellen
3 55.
■ De instelbare dijbeensteun zo in‐
stellen dat de afstand tussen de
rand van de zitting en de knieholte
ca. twee vingers breed is.
■ Lendensteun zo instellen dat deze
de natuurlijke vorm van de wervel‐
kolom ondersteunt.
Stoelen verstellen
9 Waarschuwing
Stoelen nooit tijdens het rijden ver‐
stellen, omdat ze ongecontroleerd
kunnen bewegen.
Zitpositie
Aan handgreep trekken, stoel ver‐
schuiven, handgreep loslaten.