1. Achterklep en motorkap sluiten.
2. Toets b indrukken. De led in toets
m knippert maximaal 10 secon‐
den.
3. Portieren sluiten.
4. Diefstalalarmsysteem inschake‐
len. Het led brandt. Na ca. 10 se‐
conden is het systeem geacti‐
veerd. De led knippert totdat het
systeem wordt uitgeschakeld.
Lichtdiode (led)
De eerste 10 seconden na het inscha‐
kelen van het diefstalalarmsysteem:
Led aan
= test, vertraagde
ontsteking,
Led
= portier, achterklep, mo‐
knippert
torkap open of sys‐
snel
teemfout.
Als er na het inschakelen van het dief‐
stalalarmsysteem 10 seconden zijn
verstreken:
Led
= systeem
knippert
ingeschakeld,
langzaam
Led brandt
= uitschakelfunctie.
ca.
1 seconde
Bij storingen de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Alarm
Het alarm geeft als het afgaat geluids‐
signalen (claxon) en lichtsignalen
(alarmknipperlichten). Het aantal sig‐
nalen en de duur ervan zijn wettelijk
vastgelegd.
Sleutels, portieren en ruiten
Het alarmsirenesignaal kan worden
afgebroken door het indrukken van
een toets op de afstandsbediening of
door het inschakelen van de ontste‐
king. Daarbij wordt ook het diefstala‐
larmsysteem uitgeschakeld.
Startbeveiliging
Het systeem controleert of de auto
met de gebruikte sleutel gestart mag
worden. Wordt de transponder in de
sleutel goedgekeurd, dan kan de mo‐
tor worden gestart.
De elektronische startbeveiliging
wordt automatisch geactiveerd na het
verwijderen van de sleutel uit het con‐
tactslot of wanneer de motor wordt af‐
gezet door de Start/Stop-toets in te
drukken.
Controlelamp A 3 89.
Let op
De startbeveiliging vergrendelt de
portieren niet. Vergrendel daarom
steeds na het verlaten van de auto
de portieren en schakel het diefstal‐
alarmsysteem in 3 31, 3 36.
37