Instellingen die de installateur moet uitvoeren
Speciale functies
Maximale waarde (H1) van de warm-
132
tevraag
Temperatuursbereik voor de warmtevraag, instelbaar
met ingang H1 (0...10V)
Afstembaar op uitgangsklemmen van derde toestellen.
Deze parameter bepaalt met welke temperatuur de
maximale spanning van de instelling "warmtevraag via
H1" (commandoregel 125, instelling 4) overeenstemt.
Deze instelling definieert de temperatuur die overeen-
stemt met de 10 V van de instelling "warmtevraag via
H1" (commandoregel 125, instelling 4). Uitgaande van
deze temperatuur, kan de regelaar het spanningssig-
naal van de warmtevraag in een temperatuur omzet-
ten.
Opgelet: deze instelling heeft slechts uitwerking wan-
neer op commandoregel 125 "invoer H1", de instelling
4 "warmtevraag 0...10 V" geselecteerd werd.
Laattijdige indienststelling van de
138
ketels
Evenwichtig gebruik via stabiele gebruiksvoor-
waarden.
Snelheid waarmee het totaal vermogen ontgrendeld
wordt, is instelbaar.
Na instelling van een ketel, is het belangrijk dat een
instelbare tijdspanne voorzien wordt vooraleer een bij-
komende ketel in werking kan worden gesteld.
Om stabiliteitsredenen zal elke nieuwe ketel die in de
cascade in dienst wordt gesteld, eerst gedurende ong.
twee minuten op het laagste vermogen draaien. Deze
twee minuten zijn reeds geïntegreerd in de gepro-
grammeerde vertraging bij indienststelling. Door een
correcte instelling van de vertraging bij indienststelling
wordt de werking van de installatie onder stabiele
gebruiksvoorwaarden verzekerd. Deze functie verhin-
dert aldus dat de ketels te frequent aan- en afschake-
len (oscillaties binnen de omschakelmarge).
26
Beveiliging tegen ongewenst herop-
132
starten van de ketels
Deze functie verhindert dat de ketels te frequent aan-
en afschakelen.
Een ketel die zopas buiten dienst werd gesteld, kan
slechts opnieuw in werking worden gesteld na een
instelbare tijdspanne.
De functie "Beveiliging tegen ongewenst heropstarten"
verhindert dat een ketel die zonet buiten werking werd
gesteld, herhaaldelijk weer in werking wordt gesteld.
De ketel wordt pas opnieuw ontgrendeld na verloop
van de geprogrammeerde tijdspanne. Deze functie
verhindert dat de ketels te frequent aan- en afschake-
len en garandeert aldus stabiele gebruiksomstandig-
heden voor de installatie.
140
Maximale vervroeging
Optimale instelling van het inschakeltijd-
stip
De maximale vervroeging is een beperkende functie
die gebruikt wordt om het optimaal bereik van inwer-
kingstelling te definiëren.
De functie "Optimale instelling van het moment van
inwerkingstelling" kan met of zonder ruimtevoeler
gebruikt worden.
De maximale vervroeging kan hiermee worden inge-
steld (bereik 0...6u).
Buiten de gebruiksperiode wordt de verwarming op
verlaagd niveau geprogrammeerd. Tegen het einde
van de daling, schakelt de functie de regeling over op
nominaal niveau. De functie berekent het omschakel-
tijdstip zodanig dat de kamertemperatuur de nominale
instelwaarde bereikt bij het begin van de gebruiksperi-
ode.
Zonder ruimtevoeler
De gemengde buitentemperatuur (Tem) doet dienst als
referentietemperatuur.
Voor de toepassingen met vloerverwarming moet u
voor de maximale vervroeging een hogere waarde kie-
zen dan in het geval van een verwarming met radiato-
ren. Met parameter 110 kan de vervroeging aan de
dynamiek van het gebouw worden aangepast.
Instelling van parameter 110
TAgem
0
-20
0
1h20 2h40 4h00 5h20 6h00
-10
0
0h50 1h50 2h40 3h40 4h30
0
0
0h30 1h00 1h30 2h00 2h30
+10
0
4
8
12
16
0
0h10 0h10 0h20 0h20
Vervroeging in uur
20