Instellingen die de installateur moet uitvoeren
De regelaar instellen
Werkingstijden – Omschakeling van
96
de ketelsequentie
Deze parameter bepaalt of de sequentie van indienst-
stelling of buitenwerkingstelling van de ketels al dan
niet moet worden gewijzigd na een instelbare tijdspan-
ne.
---
Vaste sequentie van indienststelling en buiten-
werkingstelling van de ketels in de cascade. De piloot-
ketel kan hierbij vrij gekozen worden (zie commando-
regel 97), de resterende ketels worden in dienst of bui-
ten werking gesteld volgens de sequentie van de
adressen / sub-adressen van de toestellen.
10...990 Na verloop van de op dit niveau geprogram-
meerde uren, vindt er een omschakeling van de
sequentie van indienststelling of buitenwerkingstelling
van de ketels in de cascade plaats. Het volgende
ketelnummer in de sequentie neemt voortaan de func-
tie van pilootketel waar.
Voorbeeld met vier ketels en een geprogrammeerd
verschil van het aantal werkingsuren gelijk aan 100.
t = totale werkingsduur van alle pilootketels (u)
P = globaal vermogen van de cascade (kW)
97
Pilootketel in het geval van omscha-
keling met vaste sequentie
Maakt een betere afstelling mogelijk ten aanzien van
het verloop van het vermogen van de installatie dank-
zij de selectie van een geschikt type ketel als pilootke-
tel.
Bij omschakeling met vaste ketelsequentie kan de
pilootketel vrij gekozen worden.
De ketel die als pilootketel werd gedefinieerd, is altijd
de eerste die in dienst wordt gesteld en de laatste die
opnieuw buiten werking gesteld wordt. De andere
ketels worden in dienst of buiten werking gesteld in de
volgorde van de adressen van de toestellen.
Alle ketels in cascade zijn opgenomen in het segment
0.
18
Opgelet: deze instelling heeft slechts uitwerking wan-
neer de functie "omschakeling van de ketelsequentie"
(commandoregel 96) geprogrammeerd is op - - - =
"geen omschakeling".
Uitsluiting op het moment van de
98
omschakeling van de ketelsequentie
Bepaalde ketels kunnen uit de automatische omscha-
keling uitgesloten worden.
Indien u altijd een specifieke ketel als eerste en/of als
laatste ketel van de sequentie van inschakeling wenst
te gebruiken, kan u dit met behulp van deze functie
voorzien.
Opgelet: de instelling van deze parameter heeft
slechts uitwerking op voorwaarde dat op de comman-
doregel "omschakeling van de ketelsequentie" (regel
96), de instelling "automatische omschakeling na (10
... 990) uur" geselecteerd werd.
Volgens de gekozen instelling wordt de corresponde-
rende ketel uitgesloten uit de automatische omschake-
ling van de ketelsequentie.
0 geen uitsluiting
De sequentie van indienststelling van de ketels
wordt omgedraaid na verloop van het geprogram-
meerd aantal uren (regel 96).
1 De eerste ketel wordt uitgesloten.
De eerste ketel ter hoogte van de adressering blijft
steeds de pilootketel. Voor de andere ketels, wordt
de sequentie van indienststelling omgedraaid na ver-
loop van het geprogrammeerd aantal uren (regel
96).
2 De laatste ketel wordt uitgesloten.
De ketel op de laatste positie in het kader van de
adressering blijft steeds de laatste ketel. De sequen-
tie van indienststelling van de andere ketels wordt
omgedraaid na verloop van het geprogrammeerd
aantal uren (regel 96).
3 De eerste en de laatste ketel worden uitgesloten.
De ketel op de eerste positie in het kader van de
adressering blijft steeds de pilootketel. De ketel op
de laatste positie in het kader van de adressering
blijft steeds de laatste ketel. De sequentie van de
tussenliggende ketels wordt omgedraaid na verloop
van het geprogrammeerd aantal uren (regel 96).
De ketelsequentie wordt bepaald door de commando-
regels "adres van het toestel" (regel 86) en "segment-
adres" (regel 86).